Betula pendula – ruwe berk – witte berk

Familie : Betulaceae
Geslacht : Betula

Vegetatief : twijgen aanvankelijk viltig, later met wrattige lenticellen, ruw
aanvoelend, rood tot donkerbruin; knoppen, donker roodbruin, langwerpig
Generatief : vruchtkatjes, 2 tot 4 cm
Silhouet : opgaande, vaak meerstammige boom, aanvankelijk afbladderende
witte bast, later een dikke gespleten, grauwe tot zwarte schors; twijgen,
meestal overhangend tot afhangend ( tot 20 m)

Van Betula pendula

Vergelijk je berken met bijvoorbeeld eiken dan ben je snel overtuigd van de vrouwelijkheid van deze boom. De soepelheid, waarmee de kroon wiegt in de wind, de zilverglanzende huid, de sierlijkheid van de zacht ritselende blaadjes in de lentebries, de tere katjes die bungelen aan de ranke twijgen, het zijn allemaal kenmerken van lichtheid en zachtheid. Dat zag ook de Engelse dichter Coleridge, die de berk de ‘jonkvrouw van de bossen’ noemde.

Een berk is een boom die zijn schoonheid in alle seizoenen laat zien. Bijvoorbeeld in de lente als hij vol hangt met sierlijke katjes en in de herfst als de bladeren verkleuren tot een lichtend goudgeel en de witte stam de boom nog extra helderheid geeft, vooral tegen de achtergrond van de donkere naaldbomen die haar regelmatig omgeven. In tuinen worden berken vaak in groepjes geplant om het effect van de witte schors nog beter te laten uitkomen. Dan zie je de poëzie die deze boom om zich heen heeft.
Er zijn zo’n zestig soorten berken over de wereld verspreid en omdat ze weinig verschillen in bladvorm, kleur en schors zijn ze moeilijk van elkaar te onderscheiden.

De meest bekende van onze Nederlandse berken is de Ruwe Berk (Betula pendula), ook wel Zilverberk genoemd. Dat komt doordat bij oude exemplaren de schors aan de onderzijde openbarst en afwisselend donkere en lichte plekken aan de stam laat zien. Naar boven toe wordt de boom steeds witter en gaver, waarbij de kroon eindigt in een zeer fijn vertakt stelsel van twijgjes, die aan de uiteinden naar beneden hangen. Vandaar de tweede naam ‘pendula’, dat hangend betekent. Toch is er beslist geen sprake van een treurig uiterlijk bij deze snel groeiende berk, zoals dat wel het geval kan zijn bij de treurwilg, die ook haar hele takken laat hangen. De rest van de berk zorgt ervoor dat de boom toch iets fiers en ranks blijft houden, dat zich opricht en de zwaarte overwint.

Dat geldt ook voor de andere inheemse berkensoort in Nederland, de Zachte Berk (Betula pubescens). Die is wat kleiner dan de Ruwe Berk en heeft op de takken en bladeren een fijne beharing die donsachtig aandoet. Vooral bij de oudere bomen is de schors meestal gaaf en heeft hij niet zoveel gegroefde plekken als de ruwe berk.

Bij voorkeur groeit de berk in moerassige streken. Maar deze boom stelt weinig eisen aan de omgeving en dus komt zij eigenlijk in alle milieus en grondsoorten voor. Dat is typisch voor pioniersplanten, die zich als eerste kunnen vestigen op ‘maagdelijke’ gronden. Ze zijn weinig kieskeurig en kunnen dus onder moeilijke omstandigheden, waarbij de fijngevoeliger planten al lang hebben afgehaakt, nog overleven. Meestal zijn zulke pioniersplekken open en kaal en valt er zeer veel zonlicht op de planten. Vandaar dat de berk baat heeft bij een witte schors, die het felle zonlicht kan afweren en terugkaatsen. Daarmee beschermt zij zich tegen verbranden en uitdrogen, de twee grootste gevaren voor pioniersplanten.

Berken zijn het meest winterhard van alle soorten loofbomen. Zo zijn ze de enige inheemse boomsoorten op Groenland en IJsland, waar de beroemdste pop-artieste ‘Björk’ de naam draagt van deze boom.

In het hoge noorden of tegen de boomgrens in het hooggebergte kan de berk zich niet meer overeind houden en kruipt zij als een struikje over de grond. Daar is deze Dwergberk (Betula nana) een van de laatste bomen die nog is opgewassen tegen de barre omstandigheden. Ook in de toendra krimpt ze tot het formaat van kreupelhout. Maar in de overige milieus, waar ook ter wereld, hebben berken steeds de licht vertakte en charmante vorm met de dunne twijgen in de kroon.

De schors bestaat uit een witte, leerachtige kurklaag aan de buitenzijde en een looistofhoudende binnenlaag. Bij het ouder worden krijgt hij scheuren en wordt bikkelhard. De buitenste laag van de schors van een berk is voortdurend bezig zich te vernieuwen en valt soms in zeer dunne repen naar beneden. Deze stukjes hebben een groot weerstandsvermogen tegen bederf en zijn terug te vinden in turf van honderden jaren oud en soms zelfs in versteend hout van duizenden jaren oud, zoals in Siberië. Dat komt doordat de schors betuline bevat, een harsige kamferachtige en conserverende stof.

Deze eigenschap maakt het ook mogelijk van de schors kano’s, schoenen en dakspanen te maken. In Amerika en de Scandinavische landen is berkenschors als dakbedekking een geliefd materiaal omdat het licht is, waterafstotend en zeer duurzaam. En in Noorwegen geeft een laag bast op het dak bedekt met zo’n 30 cm grond een perfecte isolatie. De Lappen gebruiken de schors voor jassen en beenbekleding en de Zweden maken tasjes en mandjes van gevlochten repen berkenschors. Vooral de dunne schilfers zijn zeer brandbaar en in een drijfnat bos kunnen deze nog goed vlam vatten, omdat ze geen greintje water opnemen. Dat is een eigenschap die vroeger uitstekend van pas kwam als er kampvuurtjes gestookt moesten worden in de regen.

Onder de schors is ook een bijzonder materiaal te vinden, dat veel is toegepast in de volksgeneeskunde: het berkensap. Vooral in oudere bomen vind je op twee tot vijf centimeter diep dit suikerhoudende sap, dat kan worden gebruikt als algemeen versterkingsmiddel en als middel ter bevordering van de haargroei. Daarnaast worden ook de knoppen en bladeren gebruikt om er werkzame stoffen aan te ontlenen, zoals: saponinen (zeepstoffen), looistof, hars, vluchtige olie en glycosiden (suikerachtige stoffen). Deze bestanddelen vinden ook hun toepassing in de leerlooierij en in het vervaardigen van geurstoffen. Sommige berken bevatten een aromatische olie, het wintergroen, dat verwant is aan het salicylzuur uit de wilgenbast, die als geurstof wordt toegepast in de snoepindustrie.

De Ruwe Berk heeft opvallend driehoekige bladeren, die aan de rand onregelmatig zijn gezaagd en getand. Als ze jong zijn kleven ze door een harsachtige uitscheiding uit kleine klieren, die ook op de twijgjes zitten. Je voelt dat kleven aan je hand bij het aanraken van bladeren of takken, vooral in het voorjaar als de sapstromen op gang komen. Dat is ook de tijd voor de bloemen, ofwel de katjes, die zijn verdeeld in mannelijke en vrouwelijke. De mannetjes zijn langer dan de vrouwtjes en zitten aan de uiteinden van de twijgen. De vrouwelijke katjes zitten zij aan zij met de blaadjes aan de takjes en staan aanvankelijk rechtop. Pas later gaan ze net als de mannetjes hangen.

De berk maakt enorm veel kleine vruchtjes, die makkelijk worden meegevoerd met de wind, omdat ze twee vleugeltjes hebben. Daardoor lijken ze op een vlinder of een danseresje. Heeft u een berk in de achtertuin, dan zult u de vruchtjes goed kennen, want ze dringen overal door kieren en gaten het huis binnen. In dezelfde tijd zie je ook overal donkere schubjes in de vorm van een klein zwaluwtje. Ook die komen uit de katjes: het zijn de blaadjes waartussen de vruchten beschermd hebben gelegen. De tuin kan zelfs bezaaid liggen met een deken van vruchten in het najaar, alsof het goud heeft gesneeuwd. Hieruit merk je hoe overvloedig de berk met haar nakomelingen om zich heen strooit. Gevoegd bij de goede kiemkracht van het zaad maakt dit de berk tot een levenskrachtige boom.

Maar naast deze gewone manier van groeien en bloeien komt er nog iets anders bijzonders voor in de kronen van de berk. Bij sommige berken – vooral in de duinen in de Zachte Berk is het een algemeen verschijnsel – zie je opvallende vergroeiingen in de kroon. Deze kogelvormige bundels twijgjes worden heksenbezems genoemd en zijn ontstaan als reactie van de takken op het binnendringen van een schimmel.