Robinia pseudoacasia

Familie : Fabaceae
Geslacht : Robinia

Vegetatief : twijgen, olijfgroen tot roodbruin, kaal, dikwijls met 2 tot scherpe
doorns vervormde steunblaadjes, verborgen knoppen onder het bladmerk;
takken, gedraaide breukgevoelige takken; schors, ruwe netvormige, diep
gespleten tot gekloofde schors
Generatief : peulen kaal, bruin en leerachtig met een gevleugelde rand, circa
10 cm lang
Silhouet (20-25m) : vrijstaand, schermvormige, grillige kroon, die veel licht door laat;
vormt veel worteluitlopers; verwilderd aangetroffen in bossen

Van Robinia pseudoaccasia winter

winter : bladdoornen – vergroeide schutblaadjes, peulen, onzichtbare knoppen
– standplaats : parken, landelijk gebied, stadsrand, is niet goed bestand tegen (zee)wind en verkiest een beschutte plek, verdraagt goed verharding en luchtverontreiniging.
– gebruik : parkbeplanting, solitair
– standplaats : zonnig, halfschaduw
– vochtigheid : droog, normaal
– zuurtegraad : neutraal
– zoutbestendig : ja

Bijzondere kenmerken
– bloemkleur : wit
– bloeiperiode : mei – juni
– bloemen : geurende vlinderbloemen die de acaciahoning leveren
– bladkleur : lichtgroen
– wintergroen : neen
– bladeren : geveerd, varenachtig en samengesteld uit 23 blaadjes die in de herfst geel kleuren
– vruchten : roodbruine peulen met zwarte, niervormige zaden

Beschrijving
Afmeting: 15 tot 25 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: Juni en juli.
Wortels: Een groot hartwortelstelsel met veel oppervlakkige en ver kruipende wortels en met veel wortelopslag.
Stam: Een slanke, vaak kromme stam, waarvan de schors grijsbruin is en diep gegroefd. Oudere stammen vertonen brede, bochtige lijsten.
Takken: De takken zijn kaal, met scherpe stekels.
Bladeren: De oneven geveerde bladeren bestaan uit 7 tot 25 deelblaadjes, die langwerpig-eirond zijn en 2 tot 5 cm lang worden. Vlak onder hun voet, aan de bladas, zit een priemvormig, behaard, afvallend zijslipje en aan de top 1 ronde nectarklier, maar het topblaadje heeft er 2.
Bloemen: De langwerpige, hangende trossen worden 10 tot 20 cm lang. Ze zijn kort gesteeld. De geurende, witte bloemen zijn 1½ tot 2½ cm in doorsnee. Alle 10 meeldraden zijn tot een buis vergroeid. De bovenste meeldraad is vrij aan de voet. De kelk is vaak roodachtig.
Vruchten: De langwerpige, kale peulen zijn 4 tot 10 cm

Biotoop
Bodem: Zonnige tot half beschaduwde plaatsen op droge, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure tot kalkrijke grond (leemhoudend zand, leem, mergel en stenige plaatsen).
Groeiplaatsen: Bossen, struikgewas, bosranden, kalkhellingen en rotsachtige plaatsen.

Verspreiding
Wereld: Oorspronkelijk uit het oosten van de Verenigde Staten. Ingeburgerd in Europa en Australië.

Nederland: Vrij algemeen in het oosten en midden en Zuid-Limburg. Elders vrij zeldzaam.
België: Plaatselijk vrij algemeen.

Wetenswaardigheden
De geslachtsnaam Robinia komt van de 17e-eeuwse hovenier Jean Robin, die uit Amerika zaden van de boom opkweekte in Parijs. De boom wordt veel in parken en tuinen aangeplant. Robinia is in gebruik als zandbinder op hellingen en ook vaak aangeplant als laanboom. Het gele hout met donkere kern en duidelijke jaarringen is hard, dicht, taai en duurzaam. Het bevat looistof en ruikt enigszins bitter. Het hout is vochtbestendig en wordt gebruikt voor paalwerk, wielen en vloeren. De boom levert goed brandhout en veel honing. De bloemen worden gebruikt voor het maken van parfum.

Tilia cordata

Familie : Malvaceae
Geslacht : Tilia

Vegetatief : knoppen verspreid in twee rijen geplaatst, twijgen roodbruin/bruingroen kaal
of aanvankelijk iets behaard, vaak zigzag verlopend, knoppen meestal rond en scheef
boven het bladmerk geplaatst, glanzend roodachtig
Generatief : vruchten zijn bolvormige nootjes (6mm) met schutblad, meestal kaal,
zonder of met ondiepe ribben
Silhouet (30m) : vrijstaand, een hoog groeiende, dicht vertakte, bladverliezende boom met
aanvankelijk kegelvormige kroon, later een bijna ronde tot breed eironde, uitzakkende kroon

Van Tilia cordata

Deze boom is vaak aangeplant, maar soms ook in het wild te vinden. De boom groeit op vochtige, matig voedselrijke grond in loofbossen.
Afmeting: Tot 35 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: Juni en juli.
Stam: Grijs, glad, later met smalle bruine scheurtjes.
Takken: Jonge taken weinig of niet behaard, jonge takken en knoppen olijfgroen tot roodachtig, een brede uitstaande kroon.
Bladeren: Hartvormig, 3 tot 8 cm breed, gezaagd, aan de bovenkant mat donkergroen, van onderen blauwgroen, in de hoeken van de nerven roodachtig of geelachtig behaard, verder kaal, onopvallende dwarsnerve, bladsteel kaal.
Bloemen: In bundels van 4 tot 15, de bloeiwijze staat min of meer af (niet hangend), 5 kroonbladen 4 tot 8 mm, geel-wit, aangenaam geurend.
Vruchten: Nootjes rond, 5 tot 6 mm, nauwelijks geribd.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vochtige, matig voedselrijke, vaak kalkhoudende, humeuze grond.
Groeiplaatsen: Hakhout, bossen, hellingbossen en houtwallen langs beken.

Verspreiding
Wereld: Europa, behalve in de noordelijkste en de zuidelijkste delen. Ook in West-Siberië en de Kaukasus.
Nederland: Vrij zeldzaam in Zuid-Limburg, Twente, de Achterhoek en bij Woensdrecht in Noord-Brabant.
België: Vrij zeldzaam in het Maasgebied en de zuidelijke Ardennen, elders zeldzaam tot zeer zeldzaam.

Quercus rubra – Amerikaanse eik

Familie : Fagaceaea
Geslacht : Quercus

Van Quercus rubra

Vegetatief : twijgen, glanzend roodbruin, iets hoekig; knoppen, kastanjebruin,
eivormig tot spits, regelmatig verspreid, aan de top meerdere bijeen; winterblad,
onregelmatig getand, ingesneden
Generatief : eivormige vruchten, gedeeltelijk omsloten door een bekervormig
napje, napje aan de rand naar binnen gekromd, eikels kort gesteeld
Silhouet : vrijstaand, zeer brede, vaak iets afgeplatte kroon, bijna rechte,
wijduitstaande zware takken; stam, gladde, grijze bast

Beschrijving
Afmeting: 10 tot 25 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: April en mei.
Wortels: De boom heeft een uitgebreid wortelstelsel.
Stam: De kroon is breed. De schors is glad zilvergrijs, maar soms wrattig en gegroefd.
Takken: De jonge takken zijn kaal en donkerrood.
Bladeren: De gesteelde bladeren zijn langer dan 15 cm, eirond en diep gelobd (bijna tot de helft ingesneden). Verder zijn ze scherp getand. In de herfst worden ze bruinrood.
Bloemen: De bloemen zijn geelgroen.
Vruchten: De 1½ tot 2 cm grote eikels zijn pas na 2 jaar rijp. Ze zitten in een ondiep, 1,8 tot 2½ cm breed napje met dunne schubben.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge tot vrij vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure tot zure grond (zand en leem).
Groeiplaatsen: Loofbossen.

Verspreiding
Wereld: Oorspronkelijk uit oostelijk Noord-Amerika. Ingeburgerd in Europa.

Amerikaanse eik – Quercus rubra
Amerikaanse eik – Quercus rubra

Nederland: Algemeen ingeburgerd op de hogere zandgronden in het noordoosten, oosten, midden en zuiden. Vrij zeldzaam in de binnenduinen.
België: Plaatselijk ingeburgerd. Het meest in de Kempen.

Wetenswaardigheden
De soort is in Nederland in gebruik sinds 1825 en ook in bossen op grote schaal aangeplant. Een nadeel van de soort is dat deze boom een brede en dichte kroon vormt en daardoor andere boomsoorten verdringt en geen ondergroei toelaat. Het hout is minder duurzaam en heeft een grovere structuur dan dat van de zomereik. Het harde en taaie kernhout heeft een roodbruine kleur. Het hout wordt gebruikt voor vloeren en meubels. In de Verenigde Staten gebruikte men vroeger de aan looistof rijke bast voor het looien van leer.

Quercus robur – zomereik

Familie : Fagaceaea
Geslacht : Quercus

Vegetatief : twijgen, glimmend olijfgroen tot bruin, enigszins zilverachtig met
geelbruine lenticellen; knoppen, eivormig circa 8 mm, lang, lichtbruin, aan de
top meerdere bijeen, winterblad, bladeren zittend, afgeronde lobben
Generatief : eivormige vruchten, gedeeltelijk omsloten door een bekervormig
napje, eikels lang gesteeld
Silhouet (20-30m) : vrijstaand, onregelmatig opgebouwde, majestueuze kroon, met zware,
kronkelige, gedraaide takken, geen doorgaande stam

Beschrijving
Afmeting: 15 tot 30 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: April en mei.
Stam: Vrijstaand met een brede open kroon, schors diep gekloofd, lichtgrijs tot donkerbruin, onder in de kroon splitst de hoofdstam zich in enige zware takken.
Takken: Knoestig, ver uitgespreid, blauwachtig bruin, dof, kaal.
Bladeren: Eirond, vaak dofgroen, onregelmatig gelobd, de grootste breedte boven het midden, onderkant met verspreide haren, later kaal, een afgeronde of iets hartvormige voet, 2 oortjes, een zeer korte bladsteel (minder dan 1 cm).
Bloemen: Mannelijke katjes ijl, hangend, vrouwelijke bloemen met 2 tot 5 bij elkaar in de oksels, bloemdek 6-tallig, meeldraden en bloemdekslippen ongeveer even lang.
Vruchten: Napjes met eikels fijn behaard, grijsgroen, een gemeenschappelijke lange steel (2 tot 9 cm), eikels met 1 tot 5 bij elkaar, langwerpig-eivormig, jonge eikels met donkere lengtestrepen.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge tot vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, zure tot kalkhoudende grond.
Groeiplaatsen: Loofbossen, struikgewas, hagen, op de koppen van oude rivierduintjes, stuifzand en kalkarme duinen.

Verspreiding
Wereld: Bijna heel Europa, behalve in de noordelijkste en zuidelijkste delen.

Nederland: Algemeen, zeldzaam in zeekleigebieden.
België: Algemeen, zeldzaam in het kustgebied.

Wetenswaardigheden
Het hout is zeer duurzaam, ook onder water, vrij hard en een prima constructiemateriaal, zowel buiten (scheepsbouw) als binnen (meubels). De takken worden ook gebruikt als geriefhout voor hekpalen, omheiningen en bonenstaken. Takkenbossen werden gebruikt voor het stoken van bakkersovens. De nog gladde schors van jonge bomen bevat veel looistof, de schors werd vermalen tot eek of run, dat in de leerlooierij gebruikt werd. De eikels werden benut als varkensvoer. Om boerderijen op de zandgronden plantte men vroeger Zomereiken als bliksemafleider. Bij de Germanen was de boom heilig, zij hielden er hun vergaderingen onder.

Van Quercus robur winter

Quercus petraea – wintereik

Familie : Fagaceaea
Geslacht : Quercus

Vegetatief : twijgen, olijfbruin, grijs met kleine gele lenticellen; knoppen,
eivormig tot spits, regelmatig verspreid, aan de top meerdere bijeen, winterblad,
bladeren lang gesteeld, blad asymmetrischer dan Q.robur, afgeronde lobben
Generatief : eivormige vruchten, gedeeltelijk omsloten door een bekervormig
napje, eikels kort gesteeld tot zittend
Silhouet (20-30m) : vrijstaand, piramidale tot koepelvormige kroon en een doorgaande
stam, in tegenstelling tot Q.robur, met een regelmatige schuin opgaande vertakking

Beschrijving
Afmeting: 15 tot 35 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: April en mei.
Stam: Kroon vrij smal en dicht, schors grijs en gekloofd, de stam loopt door tot in de top van de kroon.
Takken: Donker grijsgroen, kaal.
Bladeren: Eirond, van onderen behaard op de nerven met name op de hoofdnerf, de grootste breedte ongeveer in het midden, bladinsnijdingen tamelijk ondiep en afgerond, glanzend donkergroen, aan de voet wigvormig versmald, bladsteel 1 tot 3 cm.
Bloemen: Mannelijke katjes iets langer dan die van Zomereik, meeldraden korter dan de bloemdekslippen, vrouwelijke bloemen alleen of in kleine vrijwel ongesteelde kluwens in de bladoksels, tegelijk met de bladeren.
Vruchten: Eikels eivormig, met 3 tot 7 bij elkaar in behaarde vrijwel zittende of hoogstens zeer kort gesteelde (maximaal 1 cm) napjes, verse eikels zonder overlangse strepen.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge tot vrij vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure grond.
Groeiplaatsen: Loofbossen (vooral in heuvelgebieden), in de binnenduinen en in heggen.

Verspreiding
Wereld: West-, Midden- en Zuidoost-Europa en het Zwarte-Zeegebied.

Nederland: Zeldzaam in het oosten en midden, in Zuid-Limburg en in de binnenduinen, elders zeer zeldzaam.
België: Algemeen, zeldzaam in de Kempen en Vlaanderen. Niet in het kustgebied. Rode lijst Vlaanderen. Achteruitgaand.

Wetenswaardigheden
Het hout is even waardevol als dat van de Zomereik. Eikenhout werd vroeger gebruikt bij het smelten van ijzererts. Het zorgde voor een gelijkmatig brandend vuur voor de smeltovens. Eikenschors bevat veel looizuur, een stof die gebruikt werd voor het looien van leer uit huiden.

Quercus palustris – moeraseik

Familie : Fagaceaea
Geslacht : Quercus

Vegetatief : twijgen, glanzend olijfkleurig, met witte lenticellen; takken, dragen
kenmerkende, korte, dikwijls afgestorven zijtakjes; knoppen, eirond 3 tot 5 mm,
lang, grijsbruin, regelmatig verspreid, aan de top meerdere bijeen; winterblad,
onregelmatig tot grof getand, diep ingesneden
Generatief : eikels, eivormige vruchten, gedeeltelijk omsloten door een zeer
ondiep bekervormig napje
Silhouet (20-30m) : vrijstaand, breed, kegelvormige kroon meteen opvallend rechte stam;
schors, ondiep gevoord, bijna glad, nagenoeg horizontaal afstaande takken

Van Quercus palustris

Populus x canascens – grauwe abeel

Familie : Salicaceae
Geslacht : Populus

Vegetatief : jonge twijgen en knoppen grijsviltig, twijgen en knoppen in het
algemeen vlokkig behaard (viltresten), later geheel kaal, grijsbruin gekleurd, kortloten
Silhouet (20-25m) : onregelmatig opgebouwde, brede, losse kroon, stam is dikwijls
slingerend, krom en opvallend lichtgrijs, stam van jonge bomen is opvallend
lichtgrijs, met horizontale ruitvormige strepen en ruitvormige donkere verdiepingen (spijkerschrift), uitlopers afwezig

Beschrijving
Opmerking: Grauwe abeel is de kruising van Witte abeel en Ratelpopulier.
Afmeting: 20 tot 30 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: April.
Wortels: Grauwe abeel heeft veel wortelopslag.
Stam: De gladde schors is grijs of wit met donkere groeven.
Takken: De jonge takken en knoppen zijn witviltig.
Bladeren: Alle bladeren zijn gelijk van vorm. Ze zijn afgerond driehoekig tot rondachtig en grof, ondiep en onregelmatig getand. De bovenkant is donkergroen, de onderkant grijsviltig. Aan de voet zijn de bladeren afgeknot tot zwak hartvormig.
Bloemen: De katjes zijn iets langer en hariger dan die van Witte abeel. De katjesschubben zijn onregelmatig getand, diep ingesneden en gewimperd.

Biotoop
verdraagt verharding maar moet op eigen stam staan

Verspreiding
Wereld: West-, Midden- en Zuid-Europa.

Nederland: Vrij algemeen in de binnenduinen. Vaak aangeplant.
België: Vrij zeldzaam in de duinen. Vaak aangeplant.

Wetenswaardigheden
Bestand tegen zeewind. Het hout is hard en splijtvast en wordt gebruikt voor kisten en pallets. Het spinthout is wit, het kernhout donkerbruin.

Platanus x hispanica

Familie : Platanaceae
Geslacht : Platanus

Vegetatief : twijgen zigzag verlopend, verspreide roodbruine knoppen,
knoppen driehoekig (conisch) met een ronde basis, omgeven door een
bladmerk, de knoppen zaten verscholen in de bladsteel, achter de knop een
ring om de twijg
Generatief : nootvruchtjes in bolvormige hoofdjes geplaatst, meestal meerdere
hoofdjes bijeen
Silhouet (20-30m) : vrijstaand, brede schilderachtige, grillige kroon, vaak verscheidene
zware hoofdtakken en kronkelige zijtakken, opvallend gevlekte bast, door
afschilferende schorsplaten; zware snoei wordt goed verdragen (knotten, leiden, kandelaberen)

Kan op oudere leeftijd worden verplant
Vormt snel zware kroon, steeds extra boompaal plaatsen

Van Platanus x hispanica

Picea abies

Familie : Pinaceae
Geslacht : Picea

Vegetatief
: donkergroen loof, naalden zijn zeer dicht spiraalvormig geplaatst,
zittend afgeplat, niet in bundels, naalden kort (15 tot 25 mm), sterke,
prikkelend, zoete geur
Generatief : rijpe vrouwelijke kegel lang, tot 15 cm, kegelschubben doen
Silhouet (20-30m) : torenvormig, in dichte bestanden erg smal, soms met hangende
loten, soms met zware takken bij de voet, nooit met brede top

Van Picea abies