Liriodendron tulipifera – tulpenboom

Familie : Magnoliaceae
Geslacht : Liriodendron

Vegetatief : knoppen 2 schubbig, gesteeld, glad en afgeplat ( als een
beverstaart), donkerviolet, opgevouwen blad in de knop, groenachtig tot
roodbruine twijgen met lenticellen, aanvankelijk lila-berijpt , groot bladmerk
Generatief : hoog in de boom lichtbruine, niet openspringende kokervruchten,
die lang aanblijven
Silhouet (20-25m) : vrijstaand, snelle jeugdgroei met een rechte doorgaande stam;
kroon, aanvankelijk torenvormig, later breed met uitzakkende, dichte kroon

Liriodendron, dit geslacht omvat slechts 2 soorten. De soort die bij ons
wordt toegepast is hoofdzakelijk L.tulipifera.
Prioriteitenlijst BA1, Liriodendron tulipifera. Het zijn grote
bladverliezende bomen (bij ons tot 25 m), met een gegroefde schors. De 4
lobbige bladeren staan verspreid, zijn lang gesteeld en hebben een
typisch recht ‘afgeknipt’ blad (afgeplatte tot breed ingesneden bladtop)
met meestal twee zijlobben. De bladvoet is afgrond. De bovenzijde is
heldergroen, de onderzijde grijsgroen. Opvallend gele herfstkleur. De
bloemen zijn tulpvormig, geelgroen met oranje vlekken aan de voet van
ieder bloemblad. Bloemen zitten vaak hoog aan de boom. Weinig
opvallende groene vruchten tot 10 cm lang, lijkende op slanke kegels.
Rechte doorgaande stam met aanvankelijk een kegelvormige kroon, pas
op latere leeftijd een brede kroon van 6-10 m.
Opvallend als alleenstaande parkboom en in brede lanen of straten. Hier
en door met succes in verharding toegepast. Sterke boom die weinig last
heeft van ziekten en goed bestand is tegen luchtverontreiniging.

Van liriodendron tulipifera

Castanea sativa – tamme kastanje

Familie : Fagaceae
Geslacht : Castanea

Vegetatief : bladeren makkelijk verteerbaar; knoppen dik, spits eivomig; knoppen
staan op verheven sokkels; twijgen aan de top hoekig, knobbelig, door ribbels
die vanaf het bladlitteken over de twijg lopen; schors, vertoont soms spiraalsgewijze bastscheuren
Generatief : scherpstekelige bolster met eetbare noten,
Silhouet : vrijstaand een opvallende grote boom met brede kroon, eveneens
gebruikt als vulhout, rand en onderbeplanting in bossen; in bossen een lange rechte stam tot 36m

Van Castanea sativa winter

Kenmerken
– winter : tweerijig geplaatste knoppen, stam spiraalt omhoog
– standplaats : zonlicht halfschaduw, een diepgaand wortelgestel
– bodem : op droge tot matig vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke grond
– vochtigheid : vochthoudend, maar is ook goed bestand tegen tijdelijke droogte
– zuurtegraad : neutraal tot zwak zuur
– onderhoud :

Beschrijving
Afmeting: 15 tot 30 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: Mei t/m juli.
Wortels: Een diepgaand wortelstelsel.
Stam: Een brede kroon. De schors van oudere bomen is bruingrijs met lengtegroeven.
Takken: De 0.5 cm grote knoppen zijn groenachtig bruin, eivormig en met 2 of 3 schubben.
Bladeren: De verspreidstaande, tot 25 cm lange bladeren zijn langwerpig, iets leerachtig, glanzend donkergroen, enkelvoudig en grof en scherp getand. Aan onderkant zijn ze eerst behaard, later worden ze kaal. De grootste breedte zit onder het midden.
Bloemen: De lange, aarvormige, geelgroene bloeiwijze groeit rechtop in de bladoksels. Vrouwelijke bloemen groeien aan de voet, meestal 3 aan 3 en mannelijke bloemen er boven. Ze worden tot 20 cm lang, hebben 6 bloembladen, die alleen bovenaan vrij zijn en 6 stijve, draadvormige stempels.
Vruchten: Met 1 tot 3 gladde, glanzende, eetbare noten (tamme kastanjes). Het omhulsel is een groene, langstekelige, openspringende bolster.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge tot matig vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure grond.
Groeiplaatsen: Loofbossen, hellingbossen, binnenduinen en bosranden.

Verspreiding
Wereld: In het Middellandse-Zeegebied, het Zwarte-Zeegebied en in de Alpen. Sinds lang ingeburgerd in West- en Midden-Europa.

Nederland: Vrij zeldzaam, maar plaatselijk algemeen op de hogere gronden van Midden- en Zuid-Nederland en in Zuid-Limburg, zeldzaam in Drenthe en in de binnenduinen en zeer zeldzaam op de Waddeneilanden en in laagveen-, rivierklei- en zeekleigebieden.
België: Op een aantal plaatsen ingeburgerd in de Kempen, Vlaanderen en Brabant. Elders zeer zeldzaam.

Wetenswaardigheden
Tamme kastanjes zijn gepoft prima eetbaar. De Romeinen maakten er een soort pap (pollenta) van. Men droogde de kastanjes langzaam boven een open vuur, waarna ze werden gemalen en met melk gemengd. Kastanjehout wordt evenals eikenhout gebruikt voor lambrizeringen en balken.

Aesculus hippocastanum

Familie : Sapindaceae
Geslacht : Aesculus

Vegetatief : dikke twijgen, aan de top fijn behaard; knoppen donkerbruin, zeer groot en kleverig, éénkleurige schubben
Generatief : vruchten met stekels bezet, in grote aantallen voorkomend
Silhouet : een breedkronige boom, met later neerbuigende takken (20-30m)

Van Aesculus hippocastanum

Aesculus, ongeveer 15 soorten. Het zijn hoge bomen met grote, dichte
kronen. Slechts enkele zijn struikvormig. Allen met grote
egenoverstaande handvormig gedeelde bladeren. Vrijstaand vormen ze
een brede regelmatige kroon. Bloei in de lente met opstaande, tot 30 cm
ange, zeer sierlijke pluimen ‘kaarsen’. De vruchten zijn doosvruchten
bolsters), bestaande uit één tot twee zeer grote zaden.
Bomen geven zeer veel schaduw. Het best te gebruiken als solitair of in
groep, in grote plantsoenen, parken en brede lanen waar ze zich vrij
kunnen ontwikkelen. Als schaduwboom op pleinen. De laatste jaren wordt
Aesculus aangetast door de paardenkastanjemineermot en is er een
bloedingsziekte ontstaan. Enige terughoudendheid bij het gebruik van
Aesculus wordt aanbevolen.
Geschiedenis
Een boom die oorspronkelijk uit de Balkan komt (met name Turkije), door de Turken, Venetiaanse kooplieden of de kruisvaarders richting West-Europa, waar hij vanaf de 18de eeuw overal verspreidt raakte omdat hij vanwege zijn grote sierwaarde veel werd aangeplant. Zigeuners gaven de vruchten veel aan hun paarden als geneesmiddel, o.a. bij klachten op de borst en bij drachtige merries. Gedurende de Eerste Wereldoorlog werden Paardekastanjes gemalen en als veevoer gebruikt om graan te besparen voor menselijke consumptie. Ook voor mensen werd de boom toegepast bij koorts en malaria, en de gemalen vruchten werden gebruikt om op te snuiven om meer neusslijm te produceren. Ook werd van de witte kern van de vrucht een waspoeder gemaakt. Ook werd het als bestrijdingsmiddel tegen houtworm gebruikt. En natuurlijk de bekende kastanje in je zak tegen reuma en jicht.

Botanie
Een boom die tussen de 10 en de 30 meter hoog kan worden, met een stam die kort lijkt vergeleken met de kruin. Vlak bij de kruin, maakt de boom vaak een draai. De hoofdtakken zijn meestal horizontaal gericht, de jonge takken verticaal. De bast is bruin, later verkleurt deze naar grijs. De jonge bladeren zijn donzig, ze zijn tegenover elkaar staand met een lange stijve steel, het blad is samengesteld uit vijf tot zeven ovaalvormige bladeren die samen een hand vormen, het blad is ingezaagd en vanuit de hoofdnerf evenwijdig generfd. in mei en juni bloeit de boom met grote witte of roze bloemtrossen die rechtop staan. De bloemen hebben gelige vlekken, nadat de bloemen zijn bestoven verkleuren deze vlekken naar rood, ze bloemtrossen hebben een lekkere geur. in het najaar verschijnen de bolsters met daarin de mooie roodbruine vruchten Paardekastanjes kunnen ongeveer 250 jaar worden.

Acer pseudoplatanus – gewone esdoorn

Familie : Sapindaceae
Geslacht : Acer

Van Acer pseudoplatanus

Vegetatief : gladde, twijgen olijfgroen met afstaande groene knoppen,
eindknop groter dan de zijknoppen, schubben bruin gerand.
Generatief : vruchtvleugels vormen een stompe hoek
Silhouet : als onderbeplanting gebruikt; of als boom, dan een regelmatige
breed-piramidale kroon

Beschrijving
Afmeting : tot 30 meter.
Levensduur : overblijvend.
Bloeimaanden : april t/m juni.
Stam : de dunne schors is grijs. Eerst is hij glad, later gaat de schors schilferen.
Takken : de boom is wijd vertakt. Jonge takken zijn kaal. De groene bladknoppen zijn dik en eivormig.
Bladeren : de bladeren zijn van boven donkergroen en aan de onderkant blauwachtig groen of roodachtig. Ze worden 10 tot 25 cm lang. In de nerfoksels zitten haarbosjes, maar verder zijn ze kaal. De bladeren zijn handlobbig met 3, 5 of 7 toegespitste, grof getande lobben. De bladsteel.is roodachtig.
Bloemen : de bloemen vormen smalle, hangende, 5 tot 15 cm lange pluimen. De bloemen zijn geelgroen en 6 tot 7 mm lang. Elke bloem heeft 5 vrijstaande kelk- en kroonbladen. De bloemen verschijnen tegelijk of later dan de bladeren.
Vruchten : de vleugels van de vruchthelften maken een rechte of scherpe hoek. De vruchten zijn kaal.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge tot matig vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, zwak zure tot kalkhoudende grond (vaak op zand of stenige plaatsen).
Groeiplaatsen: Loofbossen, kreupelhout, hakhout, heggen, waterkanten, ravijnen, hellingen, duinhellingen, binnenduinen, in het grind van spoordijken en op spoorwegterreinen.

Verspreiding
Wereld: Oorspronkelijk uit Zuidwest-Azië en de gebergten in Zuid- en Midden-Europa. Sinds de latere middeleeuwen ook in Noordwest-Europa. Op een aantal plaatsen ingeburgerd, o.a. in Nieuw Zeeland en Noord-Amerika.

Nederland: Algemeen.
België: Algemeen.

Bijzonderheden
Een boom die wat de bladvorm betreft veel op de esdoorn lijkt is de Plataan (Platanus x hybrida). Dit is een kruising van de Westerse plataan (Platanus occidentalis), die in Noord-Amerika voorkomt en de Oosterse plataan (Platanus orientalis) uit Zuidwest-Azië en Zuidoost-Europa. Een kenmerk van de boom is dat de schors in grote plakaten afschilfert van de stam. Deze boom wordt veel langs wegen aangeplant, maar komt niet in het wild voor in België en Nederland.

Carpinus betulus – haagbeuk

Familie : Betulaceae
Geslacht : Carpinus

Vegetatief : stam gespierd, grijs, gelijkend op die van Fagus maar met
verticale slingerlijntjes in dofzilver of oranje; jonge twijgen, grijsgroen;
knoppen, verspreid, aanliggend, dofbruin, knoppen slank en lang met iets
ingekromde top, nooit wijd afstaand zoals bij Fagus
Generatief : vruchten, vruchtkatjes tot 6 cm; bestaande uit een aantal
geribbelde nootjes, telkens omgeven door een drielobbig schutblad
Silhouet : hetzij als haag, hetzij als grote struik, hetzij als alleenstaande boom,
dan met een dicht vertakte brede kroon, takken zelden zwaar, wel een fijn maaswerk van dunne twijgen

Van Carpinus betulus

voor lanen en straten zie cultivars

Bloeimaanden : april en mei.
Wortels : een vlak wortelstelsel zonder penwortel.
Stam : een gesloten kroon. De schors is glad, maar soms met iets uitstekende lijsten. De stam van oudere bomen heeft vaak met een gegolfd oppervlak.
Takken : de grijsachtige takken zijn kaal. Ze hebben spitse knoppen.
Bladeren : de eironde bladeren hebben een iets scheve of hartvormige voet en een korte spits. Ze worden 5 tot 8 cm groot, zijn iets geplooid en scherp gezaagd. Aan de onderkant zijn ze behaard op de nerven. Er zijn 10 tot 14 paar zijnerven.
Bloemen : de tot 5 cm lange, langwerpige katjes zijn in omtrek rond en groenachtig van kleur. Ze verschijnen tegelijk met de bladeren. Ze groeien in de bladoksels aan takken van het vorige jaar, de mannelijke katjes in het midden van een tak en de vrouwelijke bovenaan. Vrouwelijke bloemen vormen losse trossen met een 3-delig schutblad. Mannelijke bloemen hebben geen bloemblad.
Vruchten: hangen met vele bijeen in trossen. De 0,5 tot 1 cm grote nootjes worden omgeven door een groen, 3-delig, bladachtig en spiesvormig omhulsel.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot matig beschaduwde, warme plaatsen op vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, kalkhoudende, losse grond boven een zware, compacte ondergrond (o.a. leem, löss en zand).
Groeiplaatsen: Bossen, houtwallen, hakhout, heggen, struikgewas en beekoeverwallen.

Verspreiding
Wereld : Midden- en Zuidoost-Europa. Het mijdt een groot deel van het West-Europese kustgebied. Noordelijk tot het zuidelijke Oostzeegebied en westelijk tot in Oost-Nederland en Zuid-Engeland.

Nederland : plaatselijk vrij algemeen in Limburg, Twente, de Achterhoek en het aangrenzende rivierengebied. Elders waarschijnlijk alleen aangeplant en verwilderd.
België: Algemeen, maar zeldzaam in het kustgebied, Vlaanderen en de Kempen en zeer zeldzaam in de Hoge Ardennen.

Wetenswaardigheden
Het zware hout is hard en taai. Het werd gebruikt voor het maken van tandraderen, spaken e.d., ook werd het verwerkt tot hakblokken voor slagers en houten hamers. Als hakhout diende de boom vroeger voor de produktie van brandhout. Haagbeuk is zeer geschikt voor het maken van heggen, hij is gemakkelijk te snoeien, wordt zeer dicht en behoudt ’s winters een deel van de dode bladeren. De boom werd vaak voor geriefhout tot de grond omgehakt of geknot. De twijgen gebruikte men om takkenbossen voor ovens, houtskool en bonenstaken te maken.

Kenmerken

– zomer : gespierde stam, dubbel gezaagd bled
– winter : aannligende knoppen
– zeldzaamheid en verspreiding :
– standplaats : straatbeplanting, woon- en werkomgeving, industriegebieden. Goed doorlatende, koele en vochtige bodem. Bij vrijstaande bomen blijven de takken tot aan de grond staan; voor gebruik in straten en lanen wordt de boom opgesnoeid. Verdraagt goed verharding.
– voortplanting : éénhuizig : de mannelijke en de vrouwelijke bloemen komen op één plant voor
– gebruik : groep, kleine groep, parkbeplanting
– standplaats : zonnig halfschaduw
– vochtigheid : normaal,nat
– zuurtegraad : neutraal,zuur
– zoutbestendig : neen
– vergelijking : in april verschijnt het nieuw groen blad, 1 maand vroeger dan de beuk of Fagus Sylvatica.
Waar een gesnoeide beuk ’s winters de dode, bruine bladeren laat hangen, is de haagbeuk min of meer kaal. Hij groeit vlugger en is beter bestand tegen harde wind dan de Fagus. De haagbeuk kan veel beter tegen wisselende waterstanden i.t.t. de beuk. Op de klei is daarom de haagbeuk al gauw een betere keuze. Het hout is bijzonder splijtvast. Het wordt gebruikt voor hakblokken, heien en stampers in een oliemolen, gereedschap en als imitatie-ebben voor piano’s. Het hout is hard en taai. Het heeft een fijne nerf maar werkt veel.