Salix babylonica ‘Tortuosa’- krulwilg

Kronkelwilg of gedraaide wilg wordt deze soort van Salix genoemd. In de buurt van water zijn ze het meest aan te treffen. Wilg en water horen voor velen bij elkaar. Kronkelwilg kan ook heel goed groeien zonder direct de link te leggen met water. De grond moet flink humeus en vochthoudend zijn om een decoratieve struik te laten ontstaan.

Tot voor kort werd de kronkelwilg Salix matsudana ‘Tortuosa’ genoemd. Maar (‘what’s in a name?’) de kronkelwilg is er hetzelfde door gebleven. De kronkelwilg is te rangschikken in het rijtje van struiken met een architectonische uitstraling.
[Kronkelwilg]
Een kronkelwilg in het voorjaar. De bladen beginnen uit te lopen.
Die uitstraling zit vooral in de kurkentrekkerachtige, gedraaide twijgen. In het voorjaar, wanneer nog geen blad aan de struik zit, worden takken gesneden voor gebruik in de bloemsierkunst. Hoge takken voor op een grote vaas zijn vooral te koop in de periode voor de paasdagen. Wie permanent een in het oog springende draai aan z’n tuin wil geven, kiest zorgvuldig een plaats in de tuin, waar kronkelwilg alleenstaand tot z’n recht komt.

De herkomst van de kronkelwilg is vaag. Sommigen zeggen, dat deze wilg in Oost-Azië inheems is. Anderen beweren dat kronkelwilg een in cultuur gebrachte speling van de natuur is. Voor gebruik in de tuin als architectonisch object maakt de herkomst niets uit. Tenslotte gaat het erom wat je er zelf in ziet: de fraai spiraalsgewijs gedraaide takken en/of de (tuin)architectonische waarde van de struik.

Een kronkelwilg wordt tot wel twaalf meter hoog. De uiterlijke verschijningsvorm is opgaand breed vaasvormig. De bladen zijn lijnvormig tot lancetvormig en worden vijf tot zes centimeter lang. Ook de bladen vertonen een lichte spiraalvormige draaiing. De bovenzijde van het blad is sappig groen en de onderzijde geelgroen van kleur. Jonge twijgen zijn eveneeens geelgroen van kleur. Naarmate ze ouder worden verkleuren ze naar donkergrijs. Soms komt het voor dat één of meer twijgen in een platte, bandvormige vorm groeien. Dit verschijnsel wordt bandvorming of fasciatie genoemd. Ook bij Forsythia komt dit verschijnsel wel eens voor.
Voor een goede groei moet een kronkelwilg op een voedzame, liefst vochtige humusgrond worden geplant.

Snoeien
Salix babylonica var. pekinensis ‘Tortuosa’ of kortweg Salix babylonica ‘Tortuosa’ genoemd, behoeft eigenlijk maar eens in de drie jaar een snoeibeurt: in de herfst tot uiterlijk het begin van het voorjaar. Verwijder dan oude takken en laat de jongere ongemoeid. Kruisende of naar binnen groeiende scheuten/takken kunnen ook beter worden verwijderd. De struik moet een open vorm houden.

Stekken
Een kronkelwilg kan worden gestekt. Een jonge, korte scheut leent zich daar het beste voor. Takken die bij de bloemist worden gekocht om op vaas te zetten, bewortelen maar zelden. Meestal zijn de takken al geruime tijd geleden gesneden voor ze in de winkel arriveren en daardoor te uitgedroogd. Als u zeker bent van verse takken, dan is beworteling wellicht wel realistisch. Plaats de takken in heel vochtig zand. Laat de stek daarin een halfjaar of meer staan. Daarna is het jonge struikje te verplanten naar een plaats, die u goed dunkt.

Prunus x subhirtella ‘Autumnalis’ – voorjaarskers

Familie : Rosaceae
Geslacht : Crataegus

De gewone subhirtella bloeit in de lente maart/april met lichtroze bloemen maar ‘Autumnalis’ bloeit wit in november/december tot april.
Prunus subhirtella ‘Autumnalis Rosea’ bloeit roze.
In de herfst verkleurt het blad geel.

Kan goed in de border staan, heeft een licht gebladerde dat genoeg licht door laat.
Ze bestaan in half of hoogstam.

Prunus serrulata – Japanse sierkers

Familie : Rosaceae
Geslacht : Crataegus

De Japanse sierkers (Prunus serrulata), in Vlaanderen Japanse kerselaar genoemd, is een soort uit geslacht Prunus. Deze sierkers komt van nature voor in het gebergte van West-China, in Korea, in Japan, op het eiland Izu Oshima, het eiland Honshu en in het noordwesten van het eiland Hokkaido. Er zijn zeer veel verschillende cultivars voor aanplant in tuinen, straten, parken en plantsoenen. De cultivars worden vegetatief vermeerderd op boskers zaailingen of op de eveneens vegetatief vermeerderde onderstammen ‘Colt’ of MF 12/1.

Er zijn cultivars die een 6-8 m hoge boom vormen, maar er zijn er ook die alleen een 2-5 m hoge struik vormen. De bladeren zijn ongeveer 10 cm lang en hebben een genaalde of getande bladrand en een toegespitse top. Het jonge blad is bruinrood. Later krijgt de bovenzijde een groene en de onderzijde een blauwgroene kleur.

De boom of struik bloeit in Nederland eind april/begin mei met meestal gevulde bloemen. Er zijn echter ook cultivars met enkele en halfgevulde bloemen.

kanzan
Prunus 'Kanzan'

Er ontstaan meestal geen vruchten.

De Japanse sierkers vraagt een voedselrijke grond en veel vocht.

Prunus ceracifera – kerspruim

Familie : Rosaceae
Geslacht : Crataegus

De kerspruim of kroos (Prunus cerasifera), ook wel myrobalaan genoemd, is een plant uit de rozenfamilie (Rosaceae). De kerspruim komt van nature voor van de Balkan tot Midden-Azië. In Midden-Europa wordt de soort aangeplant vanwege de eetbare vruchten. Mogelijk is de gekweekte pruim (Prunus domestica) een hybride van deze boom en de sleedoorn (Prunus spinosa). Er zijn verschillende, vroegbloeiende cultivars van de kerspruim die gekweekt worden om de sierwaarde. De hoogte is circa 8 m.


De kerspruim heeft een open kroon met uitstaande takken, die glad en glanzend groen zijn. De schors is bruinachtig tot zwart.

De bladeren zijn eivormig en hebben stomp getande randen. Ze worden 4-7 cm lang. De bladstelen zijn paarsgroen en circa 1 cm lang. De bladeren zijn aan de bovenzijde glanzend groen en aan de onderzijde bleek en dof. Sommige cultivars hebben roodachtige bladeren, zoals ‘Nigra’ die in 1916 in Amerika is geselecteerd.

De bloemen zijn wit-rozig en hebben een doorsnede van circa 2 cm. Ze hebben vijf kroonblaadjes. Cultivars hebben witte of roze bloemen.

De vruchten zijn bolvormig. De kleur verandert van glimmend groen tot geel of rood. Ze zitten aan een korte steel en zijn 2 cm in doorsnede.

Cedrus atlantica – atlasceder

De kroon van de boom is breed en kegelvormig. De grote takken hebben een horizontale stand. Zelden hangen de takken. De boomschors is glad en donkergrijs. Als de boom ouder wordt, komen er groeven in de boomschors te zitten en zo vormen zich grote platen, die afschilferen. De knoppen zijn glimmend, donkergroen of blauwachtig groen en hebben een lengte van 1-2 cm. Ze zitten vaak in bosjes van circa 40 stuks bijeen.
Cedrus, dit geslacht omvat 4 soorten. Het zijn groenblijvende hoge
bomen met in hun jeugd piramidale, ouder vaak onregelmatig, grillig,
breed uitgaande kronen. Korte loten, met naalden in een rozet (20 tot 40
bijeen), lange loten met verspreide naalden in een spiraal, naalden 1 tot 3
cm. Kegels staand (5 tot 12 cm) meestal ei- of cilindervormig.

Van Cedrus atlantica

De mannelijke kegels zijn conisch en hebben een lengte van 3-5 cm.

Vrouwelijke kegels zijn rechtopstaand en rolrond met een uitholling aan de top. Ze rijpen in twee jaar tot een bleke, paarsbruine kleur en zijn dan 5-8 cm lang. De schubben vallen af en laten dan de gevleugelde zaden vrij.

Davidia involucrata ‘vilmoriniana’ – zakdoekenboom

Davidia, van het geslacht Davidia is slechts een soort bij ons bekend,
namelijk Davidia involucrata.

Van davidia involucrata

De soort wordt nauwelijks gekweekt, wijdvertakte brede boom, met een brede
kroon, 8 tot 10 m hoog. De schors van oudere bomen is ruw en schilfert in
kleine plaatjes af. Dikke opgaande takken. Grote hartvormige bladeren op
die van linden gelijkend, donkergroen met een grofgezaagde bladrand.
Opvallende bloeiwijze in mei/juni tijdens het uitlopen. De bloemen zitten in
onaanzienlijke bloemhoofdjes, omgeven door twee grote roomwitte
schutbladen (vaantjes, zakdoeken) van ongelijke lengte tot 15 cm lang.
Ovale, walnootachtige vruchten aan een lange steel.
Zeer mooie bomen voor tuinen en parken. Jonge bomen zijn
vorstgevoelig, oudere bomen zijn goed winterhard.
De boom kan een onaangename geur verspreiden.

Ernest Wilson, die zaden in China moest verzamelen voor de Engelse firma Veitch, omschreef de boom als de interessantste en mooiste van alle bomen van het gematigde halfrond.

Zaden kiemen moeilijk
De Franse missionaris Armand David ontdekte als eerste de vaantjesboom in het westen van China. Naar hem is deze boom Davidia involucrata door de toenmalige directeur van de Jardin des Plantes in Parijs genoemd. In 1899 werd een Engelse expeditie uitgerust om in het westen van China speciaal van deze boom zaden te verzamelen. Maar wat men toen nog niet wist, was dat in 1897 al zaden gezonden waren naar de Franse kweker Maurice de Vilmorin. Van alle zaden die door deze kweker waren uitgezaaid, kwam er maar één tot kiemen. In 1906 bloeide de zaailing voor het eerst. Tot op de dag van vandaag kiemen zaden van Davidia nog steeds moeilijk.

Davidia behoort tot de kleine familie van de Nyssaceae, waar een andere, ook zeldzame boom toe behoort: de tupeloboom (Nyssa silvatica). Wat het meest opvalt aan de vaantjesboom, zijn de bloemen die mei – juni verschijnen.

De knikkergrote, op bramen lijkende bruinzwarte vruchten zijn omgeven door twee vaalwitte schutbladen.

Een boom in bloei wekt een associatie op met een ’te gekke’ droogmolen, waaraan flodderige zakdoeken hangen. Met deze typering doe je de vaantjesboom echt te kort. Het is een fantastisch gezicht al dat bleekgroen met het donkergroen gecombineerd. De bloesem hangt aan lange, dunne stelen en danst op het geringste zuchtje wind heen en weer. Het schouwspel is het mooiste als je vanonder tegen de boom aankijkt. Er moet wel wat geduld worden opgebracht om de vaantjesboom in bloei te zien. Afhankelijk van de leeftijd die de boom bij aankoop heeft, komt de boom pas na ongeveer vijftien jaar in bloei. Om de groei en bloei te versnellen moet de boom diep in vruchtbare grond worden geplant. Wie een middelgrote of grote tuin heeft, kan zich geen mooiere en uitzonderlijke boom wensen. De boom bereikt een maximale hoogte van twintig meter, de breedte is dan ongeveer vijf meter. De kroonvorm is breed eirond. Een goede soort is Davidia involucrata var. vilmoriniana.

Verzorging
Koop Davidia uitsluitend als boom op hoge stam. Een meerstammige boom of struik is lang niet zo mooi om te zien. De boom is bladverliezend. De bladeren kunnen ongelijkmatig door de herfst heen afvallen. Dit is beslist niet abnormaal en moet dan ook niet voor een ziekte worden aangezien.
Geef de vaantjesboom uitsluitend een begeleidingssnoei als er concurrentie ten opzichte van de harttak of spil optreedt. Snoei concurrenten voor driekwart van hun lengte weg. Volgroeide bomen moeten zo min mogelijk worden gesnoeid. Sterke snoei verminkt de boom en wordt slecht verdragen. De vaantjesboom bloeit op meerjarig hout. Karakteristiek voor de groei zijn de lange scheuten met korte zijscheuten.

Gleditsia triacanthos ‘skyline’

Gebruik : solitair

Habitat : straatbeplanting, parkbeplanting, stadsrand. Toepasbaar in verharding. Goed bestand tegen hitte en droogte. Redelijk windbestendig.

Hoogte : 800 – 1500 cm

bijzondere kenmerken :
Bloemkleur : roomwit
Bloeiperiode : juni – juli
Bloemen : onopvallend
Bladkleur : donkergroen
Wintergroen : neen
Bladeren : varenachtige, glimmende, dubbelgeveerde bladeren die uit kleine blaadjes bestaan. Worden in herfst diepgeel.
Vruchten : zwarte peulen van 45 cm lang en 3,5 cm breed die in de winter in grote aantallen aan de takken blijven hangen

standplaats en vereisten
Standplaats : zonnig
Vochtigheid : droog,normaal,nat
Zuurtegraad : kalkrijk,neutraal
Zoutbestendig : ja
Winterhard : ja

onderhoud
vereist nauwelijks snoei

bijzonderheden
piramidale, lichtdoorlatende kroon tot 8 m breed. Verdraagt verharding. Heeft geen doornen.

Cupressocyparis (x) leylandii – leylandcypres

groenblijvende conifeer. Zeer snel groeiend
in de jeugd smal zuilvormig, later losser, steeds met
topscheut. Twijgen niet steeds in één vlak liggend, s
hierdoor krijgen de twijgjes een vierkantig aanzien. D
veerachtig, fris tot grijsgroen, vaak worden kegels ge
Gebruikt als solitair, hoge windschermen en hagen.

Van cuprocyparis x leylandii

De leylandcipres groeit zeer sterk (tot 3 meter hoog in minder dan 7 jaar) en leent zich in hij bijzonder voor de aanplanting van hagen. Als solitair vormt hij een zuil- tot kegelvormige kruin en groeit hij uit tot een boom van 20-30 meter. De schubben zijn lichtgroen tot grijsgroen gekleurd. De twijgen geven de indruk ietwat vierkant te zijn en hangen ietwat af.

Standplaats:

De leylandcipres houdt van zon of een licht beschaduwde plaats op elke normale tuingrond. Te natte of te droge gronden worden slecht verdragen. Slecht doorlatende gronden worden dan weer wel goed verdragen. Hij is tamelijk winterhard en kan droogte redelijk goed verdragen.

Gebruik:

Cupressocyparis (x) leylandii zijn snelgroeiende, slanke coniferen die perfect gesnoeid kunnen worden en veel sneller dan vele andere planten een frisse, strakke, immergroene haag geven die alle voordelen biedt die een heg heeft: inkijk wordt geweerd, privacy gegarandeerd, wind gebroken en geluid gedempt. Talloze tuinvogels gebruiken de dichte structuur van de coniferen als relatief veilige en vooral warme nestplaats. Bovendien geven deze coniferen vele vogels beschutting tegen de winterkoude. Fraai geschoren moeten hagen van deze coniferen niet onderdoen voor een taxushaag. Bovendien groeit ze veel sneller zodat de tuineigenaar minder geduld moet oefenen.

Haag planten:

Planten op een afstand van 50 cm met palen en steundraad. Plaats om de 1,5 tot 2 meter een paal met 3 steundraden. Jonge planten zijn ijl. Door het snoeien verkrijgt men een dichte groei. Snoeien vanf het eerste jaar, knip alle twijgen die buiten de breedte van de haag vallen in (mei-september).
Je kan makkelijk met deze planten een haag vormen tot 3 meter hoog. Praktischer te onderhouden zijn hagen van 1,5 tot 2 meter hoog.

Bemesting:

Hagen moeten mooi gesloten kunnen groeien, zoveel mogelijk gevrijwaard van ziekten en vraat. Dat kan op voorwaarde dat ze voldoende voeding krijgen. Wissel regelmatig van meststof en geef voldoende, maar ook weer niet te veel. Veel tuinbezitters mesten elk jaar de borders en vergeten hierbij de hagen. De wortels van de haagplanten gaan dan in de border op zoek naar het broodnodige voedsel.

Vermeerderen:

Zaaien is mogelijk maar de kwaliteit van de zaailingen kan sterk verschillen. Daarom vermeerderen door stek (zomerstek onder waternevel). Het lukkingspercentage kan van jaar tot jaar sterk verschillen van 40-95%.

Ziekten en plagen:

Bruine twijgen 10-15 cm groot. Het verdrogen van de naaldschubben van gehele takken of zelfs van de gehele plant, wordt 2,3 of meer jaren na de planting vastgesteld. In meer dan 65 % zijn de oorzaken te wijten aan de wortelrotschimmel Phytophthora cinnamomi. Andere oorzaken kunnen o.a. zijn : bodemdroogte, ongunstig bodemprofiel, bodeminsecten, spint, overmatige begietingen of worteltrot.