Acer saccharinum – zilveresdoorn

snelgroeiend
hoogte : 20-25 meter
brede rond kroon
gele tot rode herfstkleur

Grote, statig groeiende boom met een golvende kroonvorm vanwege de enigszins afhangende takken. Uitgroeiend tot een flinke hoogte met een open vertakking. In zijn oorspronkelijke groeigebied in Noord-Amerika staan exemplaren tot 35 m. Het, diep ingesneden, blad is vijflobbig tot vijfdelig. Het is groen met een grijswitte onderzijde. De bladsteel is rood. In de herfst verkleurt het blad meestal naar geel. Geregeld kleuren enkele bladeren oranje tot rood zodat een afwisselend geheel ontstaat. De bloem verschijnt vóór het uitlopen van het blad. Het is een oppervlakkig wortelende boom met sterk vertakte wortels en veel fijne zijwortels. De hoofdwortels hebben de neiging verharding omhoog te drukken. Verdraagt vochtige grond en is daardoor breed toepasbaar. Vaak als straatboom gebruikt, maar vanwege de, door wind veroorzaakte, takbreuk inmiddels meer als parkboom aangeplant. Acer saccharinum groeit in zijn gebied van herkomst bij rivieren en moerassen. De boom kan echter ook op drogere plaatsen groeien.

Celtis occidentalis – zwepenboom

Het is een boom met een onregelmatig groeiende kroonvorm. Hij is inheems is in midden en het oostelijk deel van USA. Sommige oude exemplaren zijn 20 tot 30 m hoog. Er zijn vaak meerstammige bomen te vinden met sterk afhangende twijgen. De stam is grillig en heeft veel inkepingen. Het blad is langwerpig rond, toegespitst en glanzend groen. Het voelt ruw aan. In het najaar verkleuren de bladeren goudgeel. De bladranden zijn scherp gezaagd. De kleine steenvruchten zijn purperzwart. Ze kunnen tijdens de winter aan de boom blijven hangen.

Van Celtis occidentalis

De schors is grijsbruin met onregelmatige kurklijsten.
De vruchten worden graag gegeten door diverse vogelsoorten.
De boom houdt het in vervuilde stadsluchten goed uit, en wordt om die reden dan ook wel daar aangeplant. Maar volwassen bomen worden daar op den duur vaak te groot voor. De boom wordt in Noord-Amerika ook wel aangeplant als terreingrens, voor schaduw, om erosie tegen te gaan of als windbreker.
Het hout wordt wel gebruikt voor goedkope meubelen, maar dient vooral als brandhout. Economisch is de boom niet van groot belang.

Ulmus glabra – bergiep

De boom heeft een brede, koepelvormige kroon met takken die ombuigen en kronkelen. De laagstgeplaatste takken raken soms de grond (zie foto).

De boomschors is glad en zilverachtig grijs bij jonge bomen. Als de boom ouder wordt, verandert de schors. Deze wordt dan bruin en krijgt een netwerk van brede, grijsbruine richels.

De boom heeft stevige, roodbruine twijgen. In de jeugd zijn deze bedekt met kleine haartjes. De knoppen zijn spits en dof roodbruin en zijn bedekt met rode haartjes. De bloemknoppen zijn ronder en zitten lager.

De bladeren zijn eivormig en omgekeerd eirond. Ze zijn toegespitst en hebben een erg scheve bladvoet. De bladrand is dubbelgetand. De bladeren kunnen maximaal 18 x 9 cm groot worden, maar zijn vaak circa 14 x 7 cm groot. De bladsteel is harig en heeft een lengte van 2-5 mm. De bovenzijde van het blad is donkergroen en erg ruw. De onderzijde is bleker van kleur. Ook is de onderkant zachtbehaard.
Diagnostische kenmerken t.o.v. Ulmus minor:
Langste bladhelft aan de voet met een op de steel liggend lobje. Bladsteel 2-5 mm lang. Bladen der korte zijloten lang toegespitst, 8-16 cm lang, met 12-18 zijnerven in de langste bladhelft, van onderen kortharig en meestal ruw. Jeugdbladen vaak in het bovenste deel min of meer 3-tandig. Knopschubben rossig gewimperd. Jonge takken met korte stijve haren op kleine knobbeltjes. Korte zijloten onder een bijna rechte hoek afstaand. Vrucht aan de top niet tot aan het nootje ingesneden.

Opm. Vaker dan ‘zuivere’ exemplaren van deze soort vindt men de uit cultuur afkomstige hybride Ulmus xhollandica Mill. | Hollandse iep. De meeste in Nederland voorkomende cultivars – met name de laanbomen – behoren waarschijnlijk tot deze hybride.

Van Ulmus glabra – bergiep

Ulmus minor – veldiep

De boom heeft een rechte stam en een dichte kroon met bochtige en zware takken en geeft veel wortelopslag.

De boomschors is grijsbruin en heeft lange, diepe verticale groeven en dikke richels. De takken zijn voorzien van verticale barsten.

Schors

De gladde iep heeft bleekbruine, slanke, onbehaarde twijgen en eivormige knoppen. De knoppen zijn donkerrood en behaard.
kan als knotboom

De bladeren zijn elliptisch tot eivormig en worden 6- 8 cm lang. Ze hebben een scheve bladvoet, een toegespitste top en zijn dubbelgezaagd. Aan de onderkant komen heel vaak kleine gallen voor. De bladsteel is zachtbehaard en ongeveer 0,5 cm lang. De bovenzijde van het blad is glanzend groen. De oksels van de nerven zijn behaard.

Van Ulmus minor – veldiep

De gladde iep heeft kleine, rode bloemen met witte stempels en rode helmhokjes. De bloeiwijze is een hoofdje. Deze verschijnen voordat de bladeren uitlopen. De vruchten zijn vleugelnootjes, die omringd zijn door een doorschijnende, elliptische vleugel. Het zaadje zit dicht bij de inkeping. Aan de top is de vleugel ingesneden tot aan het nootje.

Acer saccharum – suikeresdoorn

De suikeresdoorn (Acer saccharum) is een plant uit de zeepboomfamilie (Sapindaceae). De soort komt voor in het oosten van Noord-Amerika. De boom kan 30-37 m hoog worden en heeft een zeer dichte kroon, waardoor er weinig onderbegroeiing mogelijk is.

De bladeren zijn 8-15 cm lang en hebben in de herfst een herfstkleur van helder geel, via oranje naar oplichtend rood-oranje. Het blad van de suikeresdoorn staat centraal op de vlag van Canada en is een nationaal symbool van dat land.

De suikeresdoorn bloeit in trossen met vijf tot tien geelgroene bloempjes die geen kroonbladeren hebben. De gevleugelde vrucht heeft 2-3 cm lange vleugels. Het zaad is 0,7-1,2 cm in doorsnee.

Acer pseudoplatanus ‘Leopoldi’

Hoogte:
h. 14-18 m.

Groeiwijze:
brede, ovale kroon.

Bladeren:
5-lobbig; het jonge schot loopt roze uit; geelbont, spoedig lichtgeel gevlekt en gestippeld

Gebruik:
parkboom; op pleinen

Standplaats:
Kan tegen wind en zeewind; verdraagt afzetten en snoei, verdraagt vervuilde lucht; iets strooizout – gevoelig; voor neutrale tot iets kalkhoudende grond.


Salix babylonica ‘Tortuosa’- krulwilg

Kronkelwilg of gedraaide wilg wordt deze soort van Salix genoemd. In de buurt van water zijn ze het meest aan te treffen. Wilg en water horen voor velen bij elkaar. Kronkelwilg kan ook heel goed groeien zonder direct de link te leggen met water. De grond moet flink humeus en vochthoudend zijn om een decoratieve struik te laten ontstaan.

Tot voor kort werd de kronkelwilg Salix matsudana ‘Tortuosa’ genoemd. Maar (‘what’s in a name?’) de kronkelwilg is er hetzelfde door gebleven. De kronkelwilg is te rangschikken in het rijtje van struiken met een architectonische uitstraling.
[Kronkelwilg]
Een kronkelwilg in het voorjaar. De bladen beginnen uit te lopen.
Die uitstraling zit vooral in de kurkentrekkerachtige, gedraaide twijgen. In het voorjaar, wanneer nog geen blad aan de struik zit, worden takken gesneden voor gebruik in de bloemsierkunst. Hoge takken voor op een grote vaas zijn vooral te koop in de periode voor de paasdagen. Wie permanent een in het oog springende draai aan z’n tuin wil geven, kiest zorgvuldig een plaats in de tuin, waar kronkelwilg alleenstaand tot z’n recht komt.

De herkomst van de kronkelwilg is vaag. Sommigen zeggen, dat deze wilg in Oost-Azië inheems is. Anderen beweren dat kronkelwilg een in cultuur gebrachte speling van de natuur is. Voor gebruik in de tuin als architectonisch object maakt de herkomst niets uit. Tenslotte gaat het erom wat je er zelf in ziet: de fraai spiraalsgewijs gedraaide takken en/of de (tuin)architectonische waarde van de struik.

Een kronkelwilg wordt tot wel twaalf meter hoog. De uiterlijke verschijningsvorm is opgaand breed vaasvormig. De bladen zijn lijnvormig tot lancetvormig en worden vijf tot zes centimeter lang. Ook de bladen vertonen een lichte spiraalvormige draaiing. De bovenzijde van het blad is sappig groen en de onderzijde geelgroen van kleur. Jonge twijgen zijn eveneeens geelgroen van kleur. Naarmate ze ouder worden verkleuren ze naar donkergrijs. Soms komt het voor dat één of meer twijgen in een platte, bandvormige vorm groeien. Dit verschijnsel wordt bandvorming of fasciatie genoemd. Ook bij Forsythia komt dit verschijnsel wel eens voor.
Voor een goede groei moet een kronkelwilg op een voedzame, liefst vochtige humusgrond worden geplant.

Snoeien
Salix babylonica var. pekinensis ‘Tortuosa’ of kortweg Salix babylonica ‘Tortuosa’ genoemd, behoeft eigenlijk maar eens in de drie jaar een snoeibeurt: in de herfst tot uiterlijk het begin van het voorjaar. Verwijder dan oude takken en laat de jongere ongemoeid. Kruisende of naar binnen groeiende scheuten/takken kunnen ook beter worden verwijderd. De struik moet een open vorm houden.

Stekken
Een kronkelwilg kan worden gestekt. Een jonge, korte scheut leent zich daar het beste voor. Takken die bij de bloemist worden gekocht om op vaas te zetten, bewortelen maar zelden. Meestal zijn de takken al geruime tijd geleden gesneden voor ze in de winkel arriveren en daardoor te uitgedroogd. Als u zeker bent van verse takken, dan is beworteling wellicht wel realistisch. Plaats de takken in heel vochtig zand. Laat de stek daarin een halfjaar of meer staan. Daarna is het jonge struikje te verplanten naar een plaats, die u goed dunkt.

Prunus x subhirtella ‘Autumnalis’ – voorjaarskers

Familie : Rosaceae
Geslacht : Crataegus

De gewone subhirtella bloeit in de lente maart/april met lichtroze bloemen maar ‘Autumnalis’ bloeit wit in november/december tot april.
Prunus subhirtella ‘Autumnalis Rosea’ bloeit roze.
In de herfst verkleurt het blad geel.

Kan goed in de border staan, heeft een licht gebladerde dat genoeg licht door laat.
Ze bestaan in half of hoogstam.