Salix caprea – waterwilg – boswilg

Van Salix caprea

Beschrijving
Afmeting: 6 tot 25 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: April en mei.
Wortels: Een vlak wortelstelsel zonder penwortel.
Stam: Een gesloten kroon. De schors is glad, maar soms met iets uitstekende lijsten. De stam van oudere bomen heeft vaak met een gegolfd oppervlak.
Takken: De grijsachtige takken zijn kaal. Ze hebben spitse knoppen.
Bladeren: De eironde bladeren hebben een iets scheve of hartvormige voet en een korte spits. Ze worden 5 tot 8 cm groot, zijn iets geplooid en scherp gezaagd. Aan de onderkant zijn ze behaard op de nerven. Er zijn 10 tot 14 paar zijnerven.
Bloemen: De tot 5 cm lange, langwerpige katjes zijn in omtrek rond en groenachtig van kleur. Ze verschijnen tegelijk met de bladeren. Ze groeien in de bladoksels aan takken van het vorige jaar, de mannelijke katjes in het midden van een tak en de vrouwelijke bovenaan. Vrouwelijke bloemen vormen losse trossen met een 3-delig schutblad. Mannelijke bloemen hebben geen bloemblad.
Vruchten: De vruchten hangen met vele bijeen in trossen. De 0,5 tot 1 cm grote nootjes worden omgeven door een groen, 3-delig, bladachtig en spiesvormig omhulsel.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot matig beschaduwde, warme plaatsen op vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, kalkhoudende, losse grond boven een zware, compacte ondergrond (o.a. leem, löss en zand).
Groeiplaatsen: Bossen, houtwallen, hakhout, heggen, struikgewas en beekoeverwallen.

Verspreiding
Wereld: Midden- en Zuidoost-Europa. Het mijdt een groot deel van het West-Europese kustgebied. Noordelijk tot het zuidelijke Oostzeegebied en westelijk tot in Oost-Nederland en Zuid-Engeland.
Nederland: Plaatselijk vrij algemeen in Limburg, Twente, de Achterhoek en het aangrenzende rivierengebied. Elders waarschijnlijk alleen aangeplant en verwilderd.
België: Algemeen, maar zeldzaam in het kustgebied, Vlaanderen en de Kempen en zeer zeldzaam in de Hoge Ardennen.

Wetenswaardigheden
Het zware hout is hard en taai. Het werd gebruikt voor het maken van tandraderen, spaken e.d., ook werd het verwerkt tot hakblokken voor slagers en houten hamers. Als hakhout diende de boom vroeger voor de produktie van brandhout. Haagbeuk is zeer geschikt voor het maken van heggen, hij is gemakkelijk te snoeien, wordt zeer dicht en behoudt ’s winters een deel van de dode bladeren. De boom werd vaak voor geriefhout tot de grond omgehakt of geknot. De twijgen gebruikte men om takkenbossen voor ovens, houtskool en bonenstaken te maken.

Salix alba – schietwilg

Familie : Salicaceae
Geslacht : Salix

Vegetatief : eindknop meestal kleiner (soms afgestorven) dan de zijknoppen,
spitse, slanke knoppen met één mutsvormige knopschub, knoppen vuilgeel
aanliggend (4mm), twijgen olijfbruin, soepel en dun; schors, donkergrijs, ruw
met kruisende ribbels (schorslijsten)
Silhouet (6-20m) : vrijstaand, een korte, scheve stam met zware opstijgende
hoofdtakken, de dunste twijgen hangen; vaak ook als knotwilg

Beschrijving
Afmeting: 6 tot 20 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: April en mei.
Stam: De kroon is vrij smal, peervormig, gesloten en van afstand vaak zilvergrijs. De stam loopt tamelijk hoog in de boom door.De schors is gegroefd, grijsachtig en laat niet los.
Takken: De takken staan onder een scherpe hoek. Jonge takken zijn bruin, geel of rood, eerst behaard, maar later worden ze kaal. Ze breken aan de voet niet gemakkelijk af.
Bladeren: De langwerpige, 5 tot 10 cm lange bladeren hebben een wigvormige voet, een toegespitste top en de grootste breedte in het midden. Ze zijn fijn gezaagd, vrij donker groen, eerst aan beide kanten dicht zijdeachtig behaard, later op de bovenkant minder dicht of voor een groot deel kaal. Op de overgang van de bladsteel naar de bladschijf zie je 2 hele kleine klieren.De steunblaadjes zijn niet volledig ontwikkeld en vallen spoedig af.
Bloemen: De slanke, ronde katjes zijn ongeveer 5 cm lang. Ze verschijnen tegelijk met de bladeren. De mannelijke bloemen zijn geel met 2 honingklieren en 2 meeldraden, vrouwelijke bloemen zijn groen met 1 honingklier. Het vruchtbeginsel is kaal, vrijwel zonder steel.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot halfbeschaduwde plaatsen op vochtige tot natte, matig voedselrijke tot voedselrijke grond.
Groeiplaatsen: Langs wegen, weilanden, sloten en andere waterkanten, in broekbossen en grienden.

Verspreiding
Wereld: In Europa, behalve in het noorden. Ook in Noordwest-Afrika, oostelijk tot in Midden-Azië. Elders ingeburgerd.

Nederland: Algemeen, maar zeldzaam in Drenthe en op de Veluwe.
België: Algemeen, maar zeldzaam in de Ardennen.

Wetenswaardigheden
Het hout is licht, zacht, niet sterk, elastisch en gemakkelijk te bewerken. Klompen van wilgenhout zijn veel duurzamer dan die van populierenhout. Wilgenhout wordt gebruikt voor het maken van (lichte) kisten. Schietwilg en Kraakwilg leveren ook ‘geriefhout’. De stam wordt op ongeveer twee meter hoogte gekapt, bovenaan ontstaan dan talrijke zijtakken. Deze knotwilgen werden vroeger vaak in rijen langs sloten geplant. Dikke takken en kleine boompjes werden gebruikt als paaltjes voor het afrasteren van weilanden, vaak groeiden deze weer uit tot nieuwe bomen. De tenen van knotwilgen werden gebruikt voor schuttingen, als bonestaak en voor brandstof. De takken van de knotwilgen moeten om de paar jaar worden afgezaagd.

Quercus robur – zomereik

Familie : Fagaceaea
Geslacht : Quercus

Vegetatief : twijgen, glimmend olijfgroen tot bruin, enigszins zilverachtig met
geelbruine lenticellen; knoppen, eivormig circa 8 mm, lang, lichtbruin, aan de
top meerdere bijeen, winterblad, bladeren zittend, afgeronde lobben
Generatief : eivormige vruchten, gedeeltelijk omsloten door een bekervormig
napje, eikels lang gesteeld
Silhouet (20-30m) : vrijstaand, onregelmatig opgebouwde, majestueuze kroon, met zware,
kronkelige, gedraaide takken, geen doorgaande stam

Beschrijving
Afmeting: 15 tot 30 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: April en mei.
Stam: Vrijstaand met een brede open kroon, schors diep gekloofd, lichtgrijs tot donkerbruin, onder in de kroon splitst de hoofdstam zich in enige zware takken.
Takken: Knoestig, ver uitgespreid, blauwachtig bruin, dof, kaal.
Bladeren: Eirond, vaak dofgroen, onregelmatig gelobd, de grootste breedte boven het midden, onderkant met verspreide haren, later kaal, een afgeronde of iets hartvormige voet, 2 oortjes, een zeer korte bladsteel (minder dan 1 cm).
Bloemen: Mannelijke katjes ijl, hangend, vrouwelijke bloemen met 2 tot 5 bij elkaar in de oksels, bloemdek 6-tallig, meeldraden en bloemdekslippen ongeveer even lang.
Vruchten: Napjes met eikels fijn behaard, grijsgroen, een gemeenschappelijke lange steel (2 tot 9 cm), eikels met 1 tot 5 bij elkaar, langwerpig-eivormig, jonge eikels met donkere lengtestrepen.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge tot vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, zure tot kalkhoudende grond.
Groeiplaatsen: Loofbossen, struikgewas, hagen, op de koppen van oude rivierduintjes, stuifzand en kalkarme duinen.

Verspreiding
Wereld: Bijna heel Europa, behalve in de noordelijkste en zuidelijkste delen.

Nederland: Algemeen, zeldzaam in zeekleigebieden.
België: Algemeen, zeldzaam in het kustgebied.

Wetenswaardigheden
Het hout is zeer duurzaam, ook onder water, vrij hard en een prima constructiemateriaal, zowel buiten (scheepsbouw) als binnen (meubels). De takken worden ook gebruikt als geriefhout voor hekpalen, omheiningen en bonenstaken. Takkenbossen werden gebruikt voor het stoken van bakkersovens. De nog gladde schors van jonge bomen bevat veel looistof, de schors werd vermalen tot eek of run, dat in de leerlooierij gebruikt werd. De eikels werden benut als varkensvoer. Om boerderijen op de zandgronden plantte men vroeger Zomereiken als bliksemafleider. Bij de Germanen was de boom heilig, zij hielden er hun vergaderingen onder.

Van Quercus robur winter

Quercus petraea – wintereik

Familie : Fagaceaea
Geslacht : Quercus

Vegetatief : twijgen, olijfbruin, grijs met kleine gele lenticellen; knoppen,
eivormig tot spits, regelmatig verspreid, aan de top meerdere bijeen, winterblad,
bladeren lang gesteeld, blad asymmetrischer dan Q.robur, afgeronde lobben
Generatief : eivormige vruchten, gedeeltelijk omsloten door een bekervormig
napje, eikels kort gesteeld tot zittend
Silhouet (20-30m) : vrijstaand, piramidale tot koepelvormige kroon en een doorgaande
stam, in tegenstelling tot Q.robur, met een regelmatige schuin opgaande vertakking

Beschrijving
Afmeting: 15 tot 35 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: April en mei.
Stam: Kroon vrij smal en dicht, schors grijs en gekloofd, de stam loopt door tot in de top van de kroon.
Takken: Donker grijsgroen, kaal.
Bladeren: Eirond, van onderen behaard op de nerven met name op de hoofdnerf, de grootste breedte ongeveer in het midden, bladinsnijdingen tamelijk ondiep en afgerond, glanzend donkergroen, aan de voet wigvormig versmald, bladsteel 1 tot 3 cm.
Bloemen: Mannelijke katjes iets langer dan die van Zomereik, meeldraden korter dan de bloemdekslippen, vrouwelijke bloemen alleen of in kleine vrijwel ongesteelde kluwens in de bladoksels, tegelijk met de bladeren.
Vruchten: Eikels eivormig, met 3 tot 7 bij elkaar in behaarde vrijwel zittende of hoogstens zeer kort gesteelde (maximaal 1 cm) napjes, verse eikels zonder overlangse strepen.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge tot vrij vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure grond.
Groeiplaatsen: Loofbossen (vooral in heuvelgebieden), in de binnenduinen en in heggen.

Verspreiding
Wereld: West-, Midden- en Zuidoost-Europa en het Zwarte-Zeegebied.

Nederland: Zeldzaam in het oosten en midden, in Zuid-Limburg en in de binnenduinen, elders zeer zeldzaam.
België: Algemeen, zeldzaam in de Kempen en Vlaanderen. Niet in het kustgebied. Rode lijst Vlaanderen. Achteruitgaand.

Wetenswaardigheden
Het hout is even waardevol als dat van de Zomereik. Eikenhout werd vroeger gebruikt bij het smelten van ijzererts. Het zorgde voor een gelijkmatig brandend vuur voor de smeltovens. Eikenschors bevat veel looizuur, een stof die gebruikt werd voor het looien van leer uit huiden.

Quercus palustris – moeraseik

Familie : Fagaceaea
Geslacht : Quercus

Vegetatief : twijgen, glanzend olijfkleurig, met witte lenticellen; takken, dragen
kenmerkende, korte, dikwijls afgestorven zijtakjes; knoppen, eirond 3 tot 5 mm,
lang, grijsbruin, regelmatig verspreid, aan de top meerdere bijeen; winterblad,
onregelmatig tot grof getand, diep ingesneden
Generatief : eikels, eivormige vruchten, gedeeltelijk omsloten door een zeer
ondiep bekervormig napje
Silhouet (20-30m) : vrijstaand, breed, kegelvormige kroon meteen opvallend rechte stam;
schors, ondiep gevoord, bijna glad, nagenoeg horizontaal afstaande takken

Van Quercus palustris

Pterocarya fraxinifolia

Familie : Juglandaceae
Geslacht : Pterocarya

Vegetatief : takken, vormt dikke boogvormige afstaande takken; twijgen,
glanzend geelbruin, aan de top met bruinrode klieren; knoppen, roestbruine
naakte knoppen, verspreid, grote bladmerken, geladderd merg,
Generatief : gevleugelde noten in lange sierlijke vruchtkatjes (tot 45 cm),
bestaande uit kleine nootjes, met brede halfronde vleugels
Silhouet (15-20m) : vrijstaand, vaak meerstammige boom of met een krans van zware
takken op een korte, bonkige stam; kroon, majestueuze brede kroon; veel worteluitlopers indien rond de boom niet gemaaid wordt; korte stam met een diep gegroefde donkere schors bestaande uit ruwe kruisende ribbels.

Pterocarya fraxinifolia, snelgroeiende, tot 15 m
hoge, laagvertakte en breed uitspreidende boom met brede kroon, neiging
ot het vormen van meer stammen en worteluitlopers. Korte stam met
diepgegroefde donkere schors. Tot 40 cm lang geveerd frisgroen blad
roodbruin bij het uitlopen) met 11 tot 21 eironde, lancetvormige,
oegespitste, scherp gezaagde deelblaadjes. Herfstkleur, geel.
Vrouwelijke en mannelijke katjes in mei, nauwelijks opvallend. Nadien 20
ot 30 cm lange decoratieve vruchtkatjes.

Van Pterocarya fraxinifolia

Prunus avium – zoete kers

Familie : Rosaceae
Geslacht : Prunus

Vegetatief : knoppen, glanzend bruin, spits, veelschubbig ;twijgen, glanzend
roodbruin, later met zilverkleurig vlies overtrokken, oudere takken duidelijk
met kortloten en meerdere knoppen bij elkaar; schors, purperbruine
glanzende schors met horizontale strepen, bestaande uit opvallande
lenticellen, kurkporiën, schors baldert horizontaal af
Generatief : een steenvrucht met één steen, zoete kers, kriek, wilde kers,
doorsnede 1½ cm, rood tot bijna zwart gekleurd
Silhouet : vrijstaand, 15 tot 20 m hoge boom, met piramidale kroonvorm,
verscheidene zware hoofdtakken, zijtakken schijnbaar in kransen

Van Prunus avium

Beschrijving
Opmerking: Zure kers (Prunus cerasus) komt uit Zuidwest-Azië. Deze tot 6 meter hoge struik wordt gekweekt om de vruchten (Morel) en verwildert soms in bosranden en langs oevers.
Afmeting: 3 tot 20 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: April en mei.
Stam: Een rechte stam, bast roodbruin, in dunne papierachtige stroken loslatend.
Takken: Wijdvertakt, een vrij open kroon, jonge takken kaal.
Bladeren: Langwerpig tot ovaal, dun, iets rimpelig, gezaagd, van boven matgroen, van onderen iets blijvend behaard, vaak roodachtig, 6 tot 15 cm, bladstelen 3 tot soms 7 cm, met 1 of enkele klieren, vooral aan de top.
Bloemen: In bundels van 2 of 3, soms tot 6, aan de voet zonder blaadjes, tegelijk met de bladeren verschijnend, 1½ tot 3 cm, kroonbladen wit, 1 tot 1½ cm, tot 20 meeldraden, bloemsteel 3 tot 5 cm met aan de voet alleen knopschubben.
Vruchten: Kersen bolvormig, hangend aan lange stelen, vlezig, helder lichtrood tot zwartrood, zelden geelwit, 0,9 tot 1,5 cm, zoet of wrang, met 1 gladde pit.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot half beschaduwde plaatsen op vochtige, matig voedselrijke, zwak zure tot kalkrijke, humeuze grond.
Groeiplaatsen: Bossen, hellingbossen, bosranden, hagen, houtwallen, langs wegen en beekoeverwallen.

Verspreiding
Wereld: West-, Midden- en Zuidoost-Europa, oostelijk tot bij de Kaspische Zee. Ook in Noordwest-Afrika.
Nederland: Vrij algemeen in Zuid-Limburg, Oost- en Midden-Nederland en het aangrenzende rivierengebied, elders zeer zeldzaam.
België: Vrij algemeen in Brabant, het Maasgebied en de zuidelijke Ardennen

Wetenswaardigheden
Zoete kers is de stamvorm van een deel van de gekweekte kersen. Vrij dicht opeen opgegroeide bomen leveren mooi hout van goede kwaliteit, dat onder meer voor meubels en fineer wordt gebruikt. Van de kersen kan men jam, siroop en hoestmiddeltjes maken. Van fijngestampte kersen worden likeuren gedistilleerd. De kersen zijn zeer in trek bij spreeuwen. Op ongunstige omstandigheden, zoals een hoge grondwaterstand, beschadigingen, parasieten, en te zware bemesting, reageert Zoete kers door te gommen: de bast scheidt dan een kleverig, bruinig vocht uit.

Populus x canascens – grauwe abeel

Familie : Salicaceae
Geslacht : Populus

Vegetatief : jonge twijgen en knoppen grijsviltig, twijgen en knoppen in het
algemeen vlokkig behaard (viltresten), later geheel kaal, grijsbruin gekleurd, kortloten
Silhouet (20-25m) : onregelmatig opgebouwde, brede, losse kroon, stam is dikwijls
slingerend, krom en opvallend lichtgrijs, stam van jonge bomen is opvallend
lichtgrijs, met horizontale ruitvormige strepen en ruitvormige donkere verdiepingen (spijkerschrift), uitlopers afwezig

Beschrijving
Opmerking: Grauwe abeel is de kruising van Witte abeel en Ratelpopulier.
Afmeting: 20 tot 30 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: April.
Wortels: Grauwe abeel heeft veel wortelopslag.
Stam: De gladde schors is grijs of wit met donkere groeven.
Takken: De jonge takken en knoppen zijn witviltig.
Bladeren: Alle bladeren zijn gelijk van vorm. Ze zijn afgerond driehoekig tot rondachtig en grof, ondiep en onregelmatig getand. De bovenkant is donkergroen, de onderkant grijsviltig. Aan de voet zijn de bladeren afgeknot tot zwak hartvormig.
Bloemen: De katjes zijn iets langer en hariger dan die van Witte abeel. De katjesschubben zijn onregelmatig getand, diep ingesneden en gewimperd.

Biotoop
verdraagt verharding maar moet op eigen stam staan

Verspreiding
Wereld: West-, Midden- en Zuid-Europa.

Nederland: Vrij algemeen in de binnenduinen. Vaak aangeplant.
België: Vrij zeldzaam in de duinen. Vaak aangeplant.

Wetenswaardigheden
Bestand tegen zeewind. Het hout is hard en splijtvast en wordt gebruikt voor kisten en pallets. Het spinthout is wit, het kernhout donkerbruin.

Populus tremula – ratelpopulier

Familie : Salicaceae
Geslacht : Polulus

Vegetatief : twijgen aanvankelijk behaard, later kaal en glanzend donkerbruin;
knoppen iets kleverig, stevig en scherp toegespitst
Silhouet (10-20m) : kroon is ovaal tot rond en open, grijze schors met ruitvormige
verdiepingen (spijkerschrift), veel worteluitlopers

Beschrijving
Afmeting: 6 tot soms 25 meter, meestal lager.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: Maart en april.
Wortels: Met veel wortelopslag.
Stam: De kroon is ijl en wijdvertakt. De schors is grijsbruin, min of meer glad, maar bij oudere bomen donkergrijs en ruw. Bij opgaande bomen is vaak meer dan de helft van de stam zonder zijtakken.
Takken: Jonge takken zijn vrijwel kaal of ijl behaard.
Bladeren: De bladknoppen zijn spits en vrijwel kaal, de knopschubben zijn kleverig. De lange bladstelen zijn zijdelings samengedrukt. De bladeren bewegen bij elk zuchtje wind bewegend. Ze zijn vrijwel kaal, zwak hartvormig tot rondachtig, hebben een afgeknotte tot iets hartvormige voet, zijn van boven donkergroen en van onderen licht grijsgroen. De bladrand is grof getand-gekarteld. De bladeren zijn niet doorschijnend.
Bloemen: De hangende katjes zijn 5 tot 8 cm lang. De schutbladen zijn zwartbruin en diep ingesneden. De lange wimpers zijn lgrauw wollig. De bloemen hebben 2 stempels, zijn 2-delig, paarsachtig en bevatten 5 tot 17 meeldraden.
Vruchten: De vruchtkatjes worden 5 tot 12 cm lang.

Biotoop
Bodem: Zonnige plaatsen op droge tot matig vochtige, voedselarme tot voedselrijke, zwak zure tot kalkhoudende, lichte grond (zand, leem, veen en mergel).
Groeiplaatsen: Bosranden, hakhout, struikgewas, houtwallen, pionier op kapvlakten, duinen, open plekken in bossen en langs wegen en spoorwegen.

Verspreiding
Wereld: Gematigde en koude streken in Europa en Azië en Noordwest-Afrika.

Nederland: Algemeen op de zandgronden in het noordoosten, oosten, midden en zuiden en in de binnenduinen.
België: Algemeen, maar zeldzaam in het kustgebied.

Wetenswaardigheden
In sommige streken geloofde men dat het trillen van de bladeren schuldgevoelens waren, het hout voor het kruis waaraan Christus stierf zou volgens de legende van de Ratelpopulier afkomstig zijn. De bladeren trilden van schaamte omdat de boom als enige bij de dood van Christus niet zijn takken liet hangen.

Populus alba – witte abeel

Familie : Salicaceae
Geslacht : Poplus

Vegetatief : jonge loten en knoppen witviltig, knoppen eirond, eindknop niet
veel groter dan de zijknoppen; schors, grijze schors met zwarte ruitvormige
verdiepingen, spijkerschrift, schors van oudere bomen is aan de stam diepgegroefd en bijna zwart
Silhouet : forse struik of boom, met een bochtige stam en een losse, ronde,
grillige kroon, veel wortelopslag

Van Polplus alba

Beschrijving
Afmeting: 18 tot 30 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: Maart en april.
Wortels: Wortelstelsel tot een doorsnede van 25 meter, veel wortelopslag.
Stam: Een brede kroon, schors eerst wit, later glad en grijs, tenslotte ruw met ruitvormige holten, aan de voet van de stam gegroefd.
Takken: Jonge takken witviltig.
Bladeren: Bovenkant donkergroen, onderkant witviltig, meer breed dan lang, eirond, handvormig gelobd tot gespleten, 3 tot 5 grofgetande lobben, meestal een iets hartvormige voet, aan de lange takken diep ingesneden, die van de korte takken ondiep ingesneden.
Bloemen: Katjes ongeveer 5 cm, korter en stijver dan die van Ratelpopulier, bloemen met bruine ondiep getande tot bijna gaafrandige iets gewimperde schutbladen, 6 tot 10 meeldraden, 4 geelachtige tot roze stempels.
Vruchten: Vruchtkatjes 8 tot 10 cm.

Biotoop
Bodem: Zonnige plaatsen op vrij droge tot meestal vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, meestal kalkhoudende grond.
Groeiplaatsen: Duinbossen, bossen, struikgewas en langs wegen.

Verspreiding
Wereld: Van het Middellandse-Zeegebied door Midden- en Oost-Europa tot in Centraal-Azië. Ook in Noord-Afrika. Ingeburgerd in een aantal landen in West-Europa.

Nederland: Vaak aangeplant. Algemeen ingeburgerd aan de binnenduinrand en aan de randen van de rivierdalen.
België: Vaak aangeplant. Ingeburgerd in het laagland, vooral in de duinen.

Wetenswaardigheden
Goed bestand tegen zeewind. Volgens een Griekse legende was de boom oorspronkelijk zwart. Hercules streed met een twijgenkrans van de boom tegen Cerberus, de bewaker van de onderwereld. Door het zweet van Hercules werden de twijgen wit, aldus de legende.