Sorbus domestica pyrifera – peerlijsterbes

familie : Rosaceae

De peerlijsterbes is een oude fruitboom die bij ons
zelden aangeplant wordt. De oude Grieken en
Romeinen teelden deze boom al om zijn vruchten.

Sinds de 9 eeuw werd de peerlijsterbes ook in
Midden-Europa geteeld, vooral in de Duitse en
Oostenrijkse wijnbouwgebieden.
Later prefereerde men andere fruitsoorten. Zelfs in
het wild is deze boom nu zeldzaam. Om te
voorkomen dat hij volledig zou verdwijnen, heeft
men hem in gemengde eikenbossen, parken en
oude fruittuinen aangeplant. In 1993 werd de
peerlijsterbes in Duitsland tot boom van het jaar
uitgeroepen, waardoor hij bij het publiek weer
bekender werd. Sindsdien werden daar weer
nieuwe, jonge exemplaren aangeplant.
In het wild vinden wij hem tegenwoordig op het
schiereiland Krim, aan het Zwarte Meer, in
Midden-en Zuidoost-Europa, op de Balkan en in
de Middellandse zeegebieden. Ook aan de
zuidkust van Wales komt hij voor.

Plantkenmerken
De peerlijsterbes is een langzame groeier en
wordt van alle sorbus-soorten het hoogst, namelijk
12-15 m. Als bosboom kan hij zelfs 30 m hoog
worden. Deze grote bomen hebben een brede
kroon. De bladeren lijken op die van de lijsterbes.
Zij zijn oneven geveerd en hebben 12 tot 16
blaadjes. Opvallend bij oude bomen is de ruwe,
perenboomachtige schors. De lichtroze bloemen
verschijnen in april/mei in tuilen.

Een deel van de bloemen ontwikkelt zich tot peer –
of appelvormige vruchten die van september tot
oktober rijpen. Het zijn schijnvruchten en zo groot
als een kers of pruim. De van de boom afvallende
vruchten zijn groen, geel of geelgroen, aan de
door de zon beschenen zijde ook rood.

Het gehalte aan looistof (tannine), appelzuur en vitamine C is
het grootst in halfrijpe toestand. De vruchten zijn dan wrang en
ongenietbaar. Zij moeten enkele weken liggen voordat zij voor
consumptie geschikt zijn. De aan de boom gerijpte vruchten
zijn na de eerste nachtvorst zacht en zoet en vallen dan van
zelf van de boom. Zij worden in Duitsland ook wel eens op de markt
aangeboden.

Gebruik
Het uitgeperste sap van rijpe vruchten wordt vooral
gebruikt als bijmenging bij appelsap en appelwijn,
die daardoor aromatischer, houdbaarder en lichter
verteerbaar worden.
Bekend hiervoor is de appelmost ‘Frankfurter
Äppelwoi’ uit Hessen (Duitsland). Uit de vruchten
kan men ook likeur en azijn winnen. Daarnaast
kunnen zij gebruikt worden bij het vervaardigen
van jam en gelei. In Bulgarije worden de vruchten
ook tot chutney verwerkt. In Rusland worden zij
aan fruittaarten toegevoegd.

Standplaats
De peerlijsterbes houdt van een zacht klimaat en
een voedingrijke, liefst kalkklei of leemhoudende
bodem en een lichte, zonnige plek. Hij is enigszins
vorstgevoelig.
Snoeien en verplanten zijn niet aan te bevelen,
omdat de boom niet van de verstoring van zijn
wortelsysteem houdt.

Vermeerdering
Vermeerdering vindt plaats door zaaien, maar dat
is een vrij moeilijk karwei omdat de zaden moeilijk
kiemen. Maar ook enten is mogelijk met als
onderstam meidoorn of kwee.

Ulmus minor – veldiep

De boom heeft een rechte stam en een dichte kroon met bochtige en zware takken en geeft veel wortelopslag.

De boomschors is grijsbruin en heeft lange, diepe verticale groeven en dikke richels. De takken zijn voorzien van verticale barsten.

Schors

De gladde iep heeft bleekbruine, slanke, onbehaarde twijgen en eivormige knoppen. De knoppen zijn donkerrood en behaard.
kan als knotboom

De bladeren zijn elliptisch tot eivormig en worden 6- 8 cm lang. Ze hebben een scheve bladvoet, een toegespitste top en zijn dubbelgezaagd. Aan de onderkant komen heel vaak kleine gallen voor. De bladsteel is zachtbehaard en ongeveer 0,5 cm lang. De bovenzijde van het blad is glanzend groen. De oksels van de nerven zijn behaard.

Van Ulmus minor – veldiep

De gladde iep heeft kleine, rode bloemen met witte stempels en rode helmhokjes. De bloeiwijze is een hoofdje. Deze verschijnen voordat de bladeren uitlopen. De vruchten zijn vleugelnootjes, die omringd zijn door een doorschijnende, elliptische vleugel. Het zaadje zit dicht bij de inkeping. Aan de top is de vleugel ingesneden tot aan het nootje.

Betula pendula – ruwe berk – witte berk

Familie : Betulaceae
Geslacht : Betula

Vegetatief : twijgen aanvankelijk viltig, later met wrattige lenticellen, ruw
aanvoelend, rood tot donkerbruin; knoppen, donker roodbruin, langwerpig
Generatief : vruchtkatjes, 2 tot 4 cm
Silhouet : opgaande, vaak meerstammige boom, aanvankelijk afbladderende
witte bast, later een dikke gespleten, grauwe tot zwarte schors; twijgen,
meestal overhangend tot afhangend ( tot 20 m)

Van Betula pendula

Vergelijk je berken met bijvoorbeeld eiken dan ben je snel overtuigd van de vrouwelijkheid van deze boom. De soepelheid, waarmee de kroon wiegt in de wind, de zilverglanzende huid, de sierlijkheid van de zacht ritselende blaadjes in de lentebries, de tere katjes die bungelen aan de ranke twijgen, het zijn allemaal kenmerken van lichtheid en zachtheid. Dat zag ook de Engelse dichter Coleridge, die de berk de ‘jonkvrouw van de bossen’ noemde.

Een berk is een boom die zijn schoonheid in alle seizoenen laat zien. Bijvoorbeeld in de lente als hij vol hangt met sierlijke katjes en in de herfst als de bladeren verkleuren tot een lichtend goudgeel en de witte stam de boom nog extra helderheid geeft, vooral tegen de achtergrond van de donkere naaldbomen die haar regelmatig omgeven. In tuinen worden berken vaak in groepjes geplant om het effect van de witte schors nog beter te laten uitkomen. Dan zie je de poëzie die deze boom om zich heen heeft.
Er zijn zo’n zestig soorten berken over de wereld verspreid en omdat ze weinig verschillen in bladvorm, kleur en schors zijn ze moeilijk van elkaar te onderscheiden.

De meest bekende van onze Nederlandse berken is de Ruwe Berk (Betula pendula), ook wel Zilverberk genoemd. Dat komt doordat bij oude exemplaren de schors aan de onderzijde openbarst en afwisselend donkere en lichte plekken aan de stam laat zien. Naar boven toe wordt de boom steeds witter en gaver, waarbij de kroon eindigt in een zeer fijn vertakt stelsel van twijgjes, die aan de uiteinden naar beneden hangen. Vandaar de tweede naam ‘pendula’, dat hangend betekent. Toch is er beslist geen sprake van een treurig uiterlijk bij deze snel groeiende berk, zoals dat wel het geval kan zijn bij de treurwilg, die ook haar hele takken laat hangen. De rest van de berk zorgt ervoor dat de boom toch iets fiers en ranks blijft houden, dat zich opricht en de zwaarte overwint.

Dat geldt ook voor de andere inheemse berkensoort in Nederland, de Zachte Berk (Betula pubescens). Die is wat kleiner dan de Ruwe Berk en heeft op de takken en bladeren een fijne beharing die donsachtig aandoet. Vooral bij de oudere bomen is de schors meestal gaaf en heeft hij niet zoveel gegroefde plekken als de ruwe berk.

Bij voorkeur groeit de berk in moerassige streken. Maar deze boom stelt weinig eisen aan de omgeving en dus komt zij eigenlijk in alle milieus en grondsoorten voor. Dat is typisch voor pioniersplanten, die zich als eerste kunnen vestigen op ‘maagdelijke’ gronden. Ze zijn weinig kieskeurig en kunnen dus onder moeilijke omstandigheden, waarbij de fijngevoeliger planten al lang hebben afgehaakt, nog overleven. Meestal zijn zulke pioniersplekken open en kaal en valt er zeer veel zonlicht op de planten. Vandaar dat de berk baat heeft bij een witte schors, die het felle zonlicht kan afweren en terugkaatsen. Daarmee beschermt zij zich tegen verbranden en uitdrogen, de twee grootste gevaren voor pioniersplanten.

Berken zijn het meest winterhard van alle soorten loofbomen. Zo zijn ze de enige inheemse boomsoorten op Groenland en IJsland, waar de beroemdste pop-artieste ‘Björk’ de naam draagt van deze boom.

In het hoge noorden of tegen de boomgrens in het hooggebergte kan de berk zich niet meer overeind houden en kruipt zij als een struikje over de grond. Daar is deze Dwergberk (Betula nana) een van de laatste bomen die nog is opgewassen tegen de barre omstandigheden. Ook in de toendra krimpt ze tot het formaat van kreupelhout. Maar in de overige milieus, waar ook ter wereld, hebben berken steeds de licht vertakte en charmante vorm met de dunne twijgen in de kroon.

De schors bestaat uit een witte, leerachtige kurklaag aan de buitenzijde en een looistofhoudende binnenlaag. Bij het ouder worden krijgt hij scheuren en wordt bikkelhard. De buitenste laag van de schors van een berk is voortdurend bezig zich te vernieuwen en valt soms in zeer dunne repen naar beneden. Deze stukjes hebben een groot weerstandsvermogen tegen bederf en zijn terug te vinden in turf van honderden jaren oud en soms zelfs in versteend hout van duizenden jaren oud, zoals in Siberië. Dat komt doordat de schors betuline bevat, een harsige kamferachtige en conserverende stof.

Deze eigenschap maakt het ook mogelijk van de schors kano’s, schoenen en dakspanen te maken. In Amerika en de Scandinavische landen is berkenschors als dakbedekking een geliefd materiaal omdat het licht is, waterafstotend en zeer duurzaam. En in Noorwegen geeft een laag bast op het dak bedekt met zo’n 30 cm grond een perfecte isolatie. De Lappen gebruiken de schors voor jassen en beenbekleding en de Zweden maken tasjes en mandjes van gevlochten repen berkenschors. Vooral de dunne schilfers zijn zeer brandbaar en in een drijfnat bos kunnen deze nog goed vlam vatten, omdat ze geen greintje water opnemen. Dat is een eigenschap die vroeger uitstekend van pas kwam als er kampvuurtjes gestookt moesten worden in de regen.

Onder de schors is ook een bijzonder materiaal te vinden, dat veel is toegepast in de volksgeneeskunde: het berkensap. Vooral in oudere bomen vind je op twee tot vijf centimeter diep dit suikerhoudende sap, dat kan worden gebruikt als algemeen versterkingsmiddel en als middel ter bevordering van de haargroei. Daarnaast worden ook de knoppen en bladeren gebruikt om er werkzame stoffen aan te ontlenen, zoals: saponinen (zeepstoffen), looistof, hars, vluchtige olie en glycosiden (suikerachtige stoffen). Deze bestanddelen vinden ook hun toepassing in de leerlooierij en in het vervaardigen van geurstoffen. Sommige berken bevatten een aromatische olie, het wintergroen, dat verwant is aan het salicylzuur uit de wilgenbast, die als geurstof wordt toegepast in de snoepindustrie.

De Ruwe Berk heeft opvallend driehoekige bladeren, die aan de rand onregelmatig zijn gezaagd en getand. Als ze jong zijn kleven ze door een harsachtige uitscheiding uit kleine klieren, die ook op de twijgjes zitten. Je voelt dat kleven aan je hand bij het aanraken van bladeren of takken, vooral in het voorjaar als de sapstromen op gang komen. Dat is ook de tijd voor de bloemen, ofwel de katjes, die zijn verdeeld in mannelijke en vrouwelijke. De mannetjes zijn langer dan de vrouwtjes en zitten aan de uiteinden van de twijgen. De vrouwelijke katjes zitten zij aan zij met de blaadjes aan de takjes en staan aanvankelijk rechtop. Pas later gaan ze net als de mannetjes hangen.

De berk maakt enorm veel kleine vruchtjes, die makkelijk worden meegevoerd met de wind, omdat ze twee vleugeltjes hebben. Daardoor lijken ze op een vlinder of een danseresje. Heeft u een berk in de achtertuin, dan zult u de vruchtjes goed kennen, want ze dringen overal door kieren en gaten het huis binnen. In dezelfde tijd zie je ook overal donkere schubjes in de vorm van een klein zwaluwtje. Ook die komen uit de katjes: het zijn de blaadjes waartussen de vruchten beschermd hebben gelegen. De tuin kan zelfs bezaaid liggen met een deken van vruchten in het najaar, alsof het goud heeft gesneeuwd. Hieruit merk je hoe overvloedig de berk met haar nakomelingen om zich heen strooit. Gevoegd bij de goede kiemkracht van het zaad maakt dit de berk tot een levenskrachtige boom.

Maar naast deze gewone manier van groeien en bloeien komt er nog iets anders bijzonders voor in de kronen van de berk. Bij sommige berken – vooral in de duinen in de Zachte Berk is het een algemeen verschijnsel – zie je opvallende vergroeiingen in de kroon. Deze kogelvormige bundels twijgjes worden heksenbezems genoemd en zijn ontstaan als reactie van de takken op het binnendringen van een schimmel.

Robinia pseudoacasia

Familie : Fabaceae
Geslacht : Robinia

Vegetatief : twijgen, olijfgroen tot roodbruin, kaal, dikwijls met 2 tot scherpe
doorns vervormde steunblaadjes, verborgen knoppen onder het bladmerk;
takken, gedraaide breukgevoelige takken; schors, ruwe netvormige, diep
gespleten tot gekloofde schors
Generatief : peulen kaal, bruin en leerachtig met een gevleugelde rand, circa
10 cm lang
Silhouet (20-25m) : vrijstaand, schermvormige, grillige kroon, die veel licht door laat;
vormt veel worteluitlopers; verwilderd aangetroffen in bossen

Van Robinia pseudoaccasia winter

winter : bladdoornen – vergroeide schutblaadjes, peulen, onzichtbare knoppen
– standplaats : parken, landelijk gebied, stadsrand, is niet goed bestand tegen (zee)wind en verkiest een beschutte plek, verdraagt goed verharding en luchtverontreiniging.
– gebruik : parkbeplanting, solitair
– standplaats : zonnig, halfschaduw
– vochtigheid : droog, normaal
– zuurtegraad : neutraal
– zoutbestendig : ja

Bijzondere kenmerken
– bloemkleur : wit
– bloeiperiode : mei – juni
– bloemen : geurende vlinderbloemen die de acaciahoning leveren
– bladkleur : lichtgroen
– wintergroen : neen
– bladeren : geveerd, varenachtig en samengesteld uit 23 blaadjes die in de herfst geel kleuren
– vruchten : roodbruine peulen met zwarte, niervormige zaden

Beschrijving
Afmeting: 15 tot 25 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: Juni en juli.
Wortels: Een groot hartwortelstelsel met veel oppervlakkige en ver kruipende wortels en met veel wortelopslag.
Stam: Een slanke, vaak kromme stam, waarvan de schors grijsbruin is en diep gegroefd. Oudere stammen vertonen brede, bochtige lijsten.
Takken: De takken zijn kaal, met scherpe stekels.
Bladeren: De oneven geveerde bladeren bestaan uit 7 tot 25 deelblaadjes, die langwerpig-eirond zijn en 2 tot 5 cm lang worden. Vlak onder hun voet, aan de bladas, zit een priemvormig, behaard, afvallend zijslipje en aan de top 1 ronde nectarklier, maar het topblaadje heeft er 2.
Bloemen: De langwerpige, hangende trossen worden 10 tot 20 cm lang. Ze zijn kort gesteeld. De geurende, witte bloemen zijn 1½ tot 2½ cm in doorsnee. Alle 10 meeldraden zijn tot een buis vergroeid. De bovenste meeldraad is vrij aan de voet. De kelk is vaak roodachtig.
Vruchten: De langwerpige, kale peulen zijn 4 tot 10 cm

Biotoop
Bodem: Zonnige tot half beschaduwde plaatsen op droge, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure tot kalkrijke grond (leemhoudend zand, leem, mergel en stenige plaatsen).
Groeiplaatsen: Bossen, struikgewas, bosranden, kalkhellingen en rotsachtige plaatsen.

Verspreiding
Wereld: Oorspronkelijk uit het oosten van de Verenigde Staten. Ingeburgerd in Europa en Australië.

Nederland: Vrij algemeen in het oosten en midden en Zuid-Limburg. Elders vrij zeldzaam.
België: Plaatselijk vrij algemeen.

Wetenswaardigheden
De geslachtsnaam Robinia komt van de 17e-eeuwse hovenier Jean Robin, die uit Amerika zaden van de boom opkweekte in Parijs. De boom wordt veel in parken en tuinen aangeplant. Robinia is in gebruik als zandbinder op hellingen en ook vaak aangeplant als laanboom. Het gele hout met donkere kern en duidelijke jaarringen is hard, dicht, taai en duurzaam. Het bevat looistof en ruikt enigszins bitter. Het hout is vochtbestendig en wordt gebruikt voor paalwerk, wielen en vloeren. De boom levert goed brandhout en veel honing. De bloemen worden gebruikt voor het maken van parfum.

Tilia cordata

Familie : Malvaceae
Geslacht : Tilia

Vegetatief : knoppen verspreid in twee rijen geplaatst, twijgen roodbruin/bruingroen kaal
of aanvankelijk iets behaard, vaak zigzag verlopend, knoppen meestal rond en scheef
boven het bladmerk geplaatst, glanzend roodachtig
Generatief : vruchten zijn bolvormige nootjes (6mm) met schutblad, meestal kaal,
zonder of met ondiepe ribben
Silhouet (30m) : vrijstaand, een hoog groeiende, dicht vertakte, bladverliezende boom met
aanvankelijk kegelvormige kroon, later een bijna ronde tot breed eironde, uitzakkende kroon

Van Tilia cordata

Deze boom is vaak aangeplant, maar soms ook in het wild te vinden. De boom groeit op vochtige, matig voedselrijke grond in loofbossen.
Afmeting: Tot 35 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: Juni en juli.
Stam: Grijs, glad, later met smalle bruine scheurtjes.
Takken: Jonge taken weinig of niet behaard, jonge takken en knoppen olijfgroen tot roodachtig, een brede uitstaande kroon.
Bladeren: Hartvormig, 3 tot 8 cm breed, gezaagd, aan de bovenkant mat donkergroen, van onderen blauwgroen, in de hoeken van de nerven roodachtig of geelachtig behaard, verder kaal, onopvallende dwarsnerve, bladsteel kaal.
Bloemen: In bundels van 4 tot 15, de bloeiwijze staat min of meer af (niet hangend), 5 kroonbladen 4 tot 8 mm, geel-wit, aangenaam geurend.
Vruchten: Nootjes rond, 5 tot 6 mm, nauwelijks geribd.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vochtige, matig voedselrijke, vaak kalkhoudende, humeuze grond.
Groeiplaatsen: Hakhout, bossen, hellingbossen en houtwallen langs beken.

Verspreiding
Wereld: Europa, behalve in de noordelijkste en de zuidelijkste delen. Ook in West-Siberië en de Kaukasus.
Nederland: Vrij zeldzaam in Zuid-Limburg, Twente, de Achterhoek en bij Woensdrecht in Noord-Brabant.
België: Vrij zeldzaam in het Maasgebied en de zuidelijke Ardennen, elders zeldzaam tot zeer zeldzaam.

Prunus avium – zoete kers

Familie : Rosaceae
Geslacht : Prunus

Vegetatief : knoppen, glanzend bruin, spits, veelschubbig ;twijgen, glanzend
roodbruin, later met zilverkleurig vlies overtrokken, oudere takken duidelijk
met kortloten en meerdere knoppen bij elkaar; schors, purperbruine
glanzende schors met horizontale strepen, bestaande uit opvallande
lenticellen, kurkporiën, schors baldert horizontaal af
Generatief : een steenvrucht met één steen, zoete kers, kriek, wilde kers,
doorsnede 1½ cm, rood tot bijna zwart gekleurd
Silhouet : vrijstaand, 15 tot 20 m hoge boom, met piramidale kroonvorm,
verscheidene zware hoofdtakken, zijtakken schijnbaar in kransen

Van Prunus avium

Beschrijving
Opmerking: Zure kers (Prunus cerasus) komt uit Zuidwest-Azië. Deze tot 6 meter hoge struik wordt gekweekt om de vruchten (Morel) en verwildert soms in bosranden en langs oevers.
Afmeting: 3 tot 20 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: April en mei.
Stam: Een rechte stam, bast roodbruin, in dunne papierachtige stroken loslatend.
Takken: Wijdvertakt, een vrij open kroon, jonge takken kaal.
Bladeren: Langwerpig tot ovaal, dun, iets rimpelig, gezaagd, van boven matgroen, van onderen iets blijvend behaard, vaak roodachtig, 6 tot 15 cm, bladstelen 3 tot soms 7 cm, met 1 of enkele klieren, vooral aan de top.
Bloemen: In bundels van 2 of 3, soms tot 6, aan de voet zonder blaadjes, tegelijk met de bladeren verschijnend, 1½ tot 3 cm, kroonbladen wit, 1 tot 1½ cm, tot 20 meeldraden, bloemsteel 3 tot 5 cm met aan de voet alleen knopschubben.
Vruchten: Kersen bolvormig, hangend aan lange stelen, vlezig, helder lichtrood tot zwartrood, zelden geelwit, 0,9 tot 1,5 cm, zoet of wrang, met 1 gladde pit.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot half beschaduwde plaatsen op vochtige, matig voedselrijke, zwak zure tot kalkrijke, humeuze grond.
Groeiplaatsen: Bossen, hellingbossen, bosranden, hagen, houtwallen, langs wegen en beekoeverwallen.

Verspreiding
Wereld: West-, Midden- en Zuidoost-Europa, oostelijk tot bij de Kaspische Zee. Ook in Noordwest-Afrika.
Nederland: Vrij algemeen in Zuid-Limburg, Oost- en Midden-Nederland en het aangrenzende rivierengebied, elders zeer zeldzaam.
België: Vrij algemeen in Brabant, het Maasgebied en de zuidelijke Ardennen

Wetenswaardigheden
Zoete kers is de stamvorm van een deel van de gekweekte kersen. Vrij dicht opeen opgegroeide bomen leveren mooi hout van goede kwaliteit, dat onder meer voor meubels en fineer wordt gebruikt. Van de kersen kan men jam, siroop en hoestmiddeltjes maken. Van fijngestampte kersen worden likeuren gedistilleerd. De kersen zijn zeer in trek bij spreeuwen. Op ongunstige omstandigheden, zoals een hoge grondwaterstand, beschadigingen, parasieten, en te zware bemesting, reageert Zoete kers door te gommen: de bast scheidt dan een kleverig, bruinig vocht uit.

Populus tremula – ratelpopulier

Familie : Salicaceae
Geslacht : Polulus

Vegetatief : twijgen aanvankelijk behaard, later kaal en glanzend donkerbruin;
knoppen iets kleverig, stevig en scherp toegespitst
Silhouet (10-20m) : kroon is ovaal tot rond en open, grijze schors met ruitvormige
verdiepingen (spijkerschrift), veel worteluitlopers

Beschrijving
Afmeting: 6 tot soms 25 meter, meestal lager.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: Maart en april.
Wortels: Met veel wortelopslag.
Stam: De kroon is ijl en wijdvertakt. De schors is grijsbruin, min of meer glad, maar bij oudere bomen donkergrijs en ruw. Bij opgaande bomen is vaak meer dan de helft van de stam zonder zijtakken.
Takken: Jonge takken zijn vrijwel kaal of ijl behaard.
Bladeren: De bladknoppen zijn spits en vrijwel kaal, de knopschubben zijn kleverig. De lange bladstelen zijn zijdelings samengedrukt. De bladeren bewegen bij elk zuchtje wind bewegend. Ze zijn vrijwel kaal, zwak hartvormig tot rondachtig, hebben een afgeknotte tot iets hartvormige voet, zijn van boven donkergroen en van onderen licht grijsgroen. De bladrand is grof getand-gekarteld. De bladeren zijn niet doorschijnend.
Bloemen: De hangende katjes zijn 5 tot 8 cm lang. De schutbladen zijn zwartbruin en diep ingesneden. De lange wimpers zijn lgrauw wollig. De bloemen hebben 2 stempels, zijn 2-delig, paarsachtig en bevatten 5 tot 17 meeldraden.
Vruchten: De vruchtkatjes worden 5 tot 12 cm lang.

Biotoop
Bodem: Zonnige plaatsen op droge tot matig vochtige, voedselarme tot voedselrijke, zwak zure tot kalkhoudende, lichte grond (zand, leem, veen en mergel).
Groeiplaatsen: Bosranden, hakhout, struikgewas, houtwallen, pionier op kapvlakten, duinen, open plekken in bossen en langs wegen en spoorwegen.

Verspreiding
Wereld: Gematigde en koude streken in Europa en Azië en Noordwest-Afrika.

Nederland: Algemeen op de zandgronden in het noordoosten, oosten, midden en zuiden en in de binnenduinen.
België: Algemeen, maar zeldzaam in het kustgebied.

Wetenswaardigheden
In sommige streken geloofde men dat het trillen van de bladeren schuldgevoelens waren, het hout voor het kruis waaraan Christus stierf zou volgens de legende van de Ratelpopulier afkomstig zijn. De bladeren trilden van schaamte omdat de boom als enige bij de dood van Christus niet zijn takken liet hangen.

Fraxinus excelsior – gewone es

Familie : Oleaceae
Geslacht : Fraxinus

Vegetatief : groengrijze twijgen en takken met lenticellen en kenmerkende dikke,
zwarte tegenoverstaande, mijtervormige knoppen, twijgen dikwijls afgeplat
Generatief : platte, lancetvormige, enkelvoudige, gevleugelde, nootjes (3 tot 4
cm) in pluimen, die s’ winters nog in de boom hangen
Silhouet : als vrijstaande boom, een open, regelmatig opgebouwde, breed ovale
kroon, later met een overhangende, uitzakkende vertakking, doch de twijgen groeien weer omhoog ( als de armen van een kroonluchter); ook als hakhout, onderbeplanting, bosplantsoen

Van Fraxinus excelcior

Beschrijving
Afmeting: Tot 40 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: April en mei.
Wortels: Een hartwortelstelsel.
Stam: Een rechte stam. De oorspronkelijke groeitop blijft de top van de stam. De schors is tamelijk glad, dun en wat gelig. Bij ouderdom ontstaan kloven.
Takken: Een open kroon. De jonge takken zijn vrij dik. De knopschubben zijn zwart.
Bladeren: De geveerde bladeren staan tegenover elkaar. Ze bestaan uit 7 tot 13 eironde tot langwerpige, toegespitste, getande deelblaadjes. Alleen aan de onderkant zijn ze langs de middennerf behaard.
Bloemen: De bloeiwijze is pluimvormig (gedrongen bij mannelijke bloemen en los bij tweeslachtige of vrouwelijke bloemen). De bloemen groeien in de oksels van afgevallen bladeren, vooral aan de top van de takken. Het is een naaktbloeier (er is dus geen kelk en kroon). De meeldraden zijn donker paarsbruin, maar worden later groenachtig. De bloemen staan in groepjes en verschijnen al voor de bladeren.
Vruchten: De langwerpige nootjes zijn plat-eivormig en gevleugeld.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op natte tot matig vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, vaak kalkhoudende grond (klei, mergel, zand, leem, kleihoudend laagveen, zavel en löss).
Groeiplaatsen: Loofbossen en struikgewas.

Verspreiding
Wereld: In West-, Midden- en Oost-Europa, vanaf Noord-Spanje en de Balkan tot in Zuid-Scandinavië. Ook in de Kaukasus en in aangrenzende berggebieden.

Nederland: Algemeen.
België: Algemeen, maar zeldzaam in de Hoge Ardennen.

Wetenswaardigheden
Het hout van de Es is lichtgekleurd, taai en sterk. Vanwege deze elasticiteit wordt het gebruikt voor liggers van gymnastiektoestellen en voor stelen van bijlen en spades. Ook wordt het vanwege de vlamtekening gebruikt voor meubels, vloeren en trappen. De duurzaamheid van essenhout bij buitengebruik is echter vrij laag. Vroeger was de Es bij de Scandinaviërs een heilige boom. De Es was het symbool van de levenskracht. In de Noorse mythologie sneed Odin, de oppergod, de eerste mens uit een stuk essenhout. Yggdrasil, de boom der wereld, was een reusachtige Es, waarvan de wortels tot in de diepste diepten van de hel groeiden en de kroon tot in het hoogste van de hemel reikte, terwijl de stam beide verenigde. Een ziek kind, dat men door de spleet in een gescheurde Es liet gaan, zou genezen en brandende blokken essenhout verdreven kwade geesten uit een vertrek.

Crataegus monogyna – eenstijlige meidoorn

Familie : Rosaceae
Geslacht : Crataegus

Vegetatief : knoppen verspreid, meestal eirond tot rond, klein en bruin tot
roodbruin; twijgen, aanvankelijk behaard, later kaal en grijsbruin, takken met
doorns van 2 tot 2,5 cm
Generatief : vruchten dofrood, bijna rond met één steen/pit
Silhouet : meestal voor landschappelijk gebruik, windsingels, hagen,
struwelen, houtwallen; indien als boom, kleine dichtvertakte boom met stijve takken

Van Crataegus monogyna

blad minder diep ingesneden dan dat van tweestijlige meidoorn
heeft één stijl
tweestijlige meidoorn heeft dubbel gevulde bloem
cultuurvarieteiten met vele bloemen = plena
meeste cultuurvarieteiten zijn tweestijlig

Beschrijving
Afmeting: 2 tot 10 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: Mei en juni.
Takken: De takken zijn sterk gedoornd.
Bladeren: De driehoekige bladeren zijn omgekeerd-eirond tot waaiervormig. Ze zijn diep gespleten (meestal tot op of over de helft). De bladlobben zijn alleen aan de top gezaagd met ongelijke zaagtanden. Van onderen zijn ze vooral in de nerfoksels iets behaard. De steunblaadjes hebben een gave rand of ze zijn grof getand.
Bloemen: De geurige, witte of soms lichtroze bloemen vormen schermvormige pluimen. Ze zijn 0,8 tot 1,5 cm groot en hebben 5 afgeronde kroonbladen. De kelkbladen zijn breed driehoekig. De top is vrij stomp (soms iets tongvormig). Er is 1 stijl.
Vruchten: De bol- of eivormige bessen zijn donkerrood, melig en worden 0,6 tot 1 cm groot. Ze bevatten maar 1 zaad.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vochtige tot droge, matig voedselrijke tot voedselrijke, zwak zure tot kalkrijke grond (alle grondsoorten).
Groeiplaatsen: Heggen, struikgewas, bossen, randen van vochtige duinvalleien, steile hellingen, rotsen, dijken en langs sloten.

Verspreiding
Wereld: In Europa, noordelijk tot in Zuid-Scandinavië. Ook in Zuidwest-Azië, Noordwest-Afrika en Noord-Amerika.

Eenstijlige meidoorn – Crataegus monogyna
Eenstijlige meidoorn – Crataegus monogyna

Nederland: Algemeen.
België: Algemeen.

Wetenswaardigheden
Vroeger werden meidoorns vaak gebruikt als afscheiding tussen erven, akkers en weilanden. Het zware hout wordt gebruikt voor handvatten van gereedschappen en voor kleine voorwerpen. In sommige streken geloofde men dat de vernietiging van een meidoornstruik onheil bracht, evenals het in huis halen van de bloemen. Meidoorn wordt al sinds de 16e eeuw gebruikt om de bloedsomloop te stimuleren. Deze werking komt o.m. door de inhoudsstof rutine: deze stof is wetenschappelijk bekend om z’n vermogen om blauwe plekken te voorkomen. Meidoornthee helpt om de cholesterol te verlagen.