Castanea sativa – tamme kastanje

Familie : Fagaceae
Geslacht : Castanea

Vegetatief : bladeren makkelijk verteerbaar; knoppen dik, spits eivomig; knoppen
staan op verheven sokkels; twijgen aan de top hoekig, knobbelig, door ribbels
die vanaf het bladlitteken over de twijg lopen; schors, vertoont soms spiraalsgewijze bastscheuren
Generatief : scherpstekelige bolster met eetbare noten,
Silhouet : vrijstaand een opvallende grote boom met brede kroon, eveneens
gebruikt als vulhout, rand en onderbeplanting in bossen; in bossen een lange rechte stam tot 36m

Van Castanea sativa winter

Kenmerken
– winter : tweerijig geplaatste knoppen, stam spiraalt omhoog
– standplaats : zonlicht halfschaduw, een diepgaand wortelgestel
– bodem : op droge tot matig vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke grond
– vochtigheid : vochthoudend, maar is ook goed bestand tegen tijdelijke droogte
– zuurtegraad : neutraal tot zwak zuur
– onderhoud :

Beschrijving
Afmeting: 15 tot 30 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: Mei t/m juli.
Wortels: Een diepgaand wortelstelsel.
Stam: Een brede kroon. De schors van oudere bomen is bruingrijs met lengtegroeven.
Takken: De 0.5 cm grote knoppen zijn groenachtig bruin, eivormig en met 2 of 3 schubben.
Bladeren: De verspreidstaande, tot 25 cm lange bladeren zijn langwerpig, iets leerachtig, glanzend donkergroen, enkelvoudig en grof en scherp getand. Aan onderkant zijn ze eerst behaard, later worden ze kaal. De grootste breedte zit onder het midden.
Bloemen: De lange, aarvormige, geelgroene bloeiwijze groeit rechtop in de bladoksels. Vrouwelijke bloemen groeien aan de voet, meestal 3 aan 3 en mannelijke bloemen er boven. Ze worden tot 20 cm lang, hebben 6 bloembladen, die alleen bovenaan vrij zijn en 6 stijve, draadvormige stempels.
Vruchten: Met 1 tot 3 gladde, glanzende, eetbare noten (tamme kastanjes). Het omhulsel is een groene, langstekelige, openspringende bolster.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge tot matig vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure grond.
Groeiplaatsen: Loofbossen, hellingbossen, binnenduinen en bosranden.

Verspreiding
Wereld: In het Middellandse-Zeegebied, het Zwarte-Zeegebied en in de Alpen. Sinds lang ingeburgerd in West- en Midden-Europa.

Nederland: Vrij zeldzaam, maar plaatselijk algemeen op de hogere gronden van Midden- en Zuid-Nederland en in Zuid-Limburg, zeldzaam in Drenthe en in de binnenduinen en zeer zeldzaam op de Waddeneilanden en in laagveen-, rivierklei- en zeekleigebieden.
België: Op een aantal plaatsen ingeburgerd in de Kempen, Vlaanderen en Brabant. Elders zeer zeldzaam.

Wetenswaardigheden
Tamme kastanjes zijn gepoft prima eetbaar. De Romeinen maakten er een soort pap (pollenta) van. Men droogde de kastanjes langzaam boven een open vuur, waarna ze werden gemalen en met melk gemengd. Kastanjehout wordt evenals eikenhout gebruikt voor lambrizeringen en balken.

Alnus glutinosa – zwarte els

Familie : Betulaceae
Geslacht : Alnus

Vegetatief : twijgen aanvankelijk kleverig, in het najaar paarsachtig, aan de top
driekantig, knoppen paars tot bruin,
Generatief : proppen 11⁄2  tot 2 cm, mannelijke katjes in de winter dofpaars
Silhouet : snelgroeiende boom tot grote struik, breed-kegelvormige kroon (tot 20 m)
Groeit bij voorkeur op een vochtige bodem in tegenstelling tot A.incana

Van Alnus glutinosa

Bijzonderheden
ijzersterke boom die het ook op slechte drassige grond goed doet. Meerstammig, tussen boom en struik, met donkerbruine tot zwarte, diep gegroefde schors. Hoge, open, kegelvormige wat onregelmatige kroon.

Cultivars
‘Imperialis’, de keizerlijke els, groeit elegant en trager en heeft opvallend smalle, ingesneden blad met gave randen dat lijkt op dat van de Japanse

Bloeimaanden : februari t/m april.
Wortels : een sterk vertakt diepgaand wortelstelsel.
Stam : rechte stam met een zwartbruine schors, later met diepe groeven.
Takken : jonge takken en knoppen kleverig, kaal, knoppen gesteeld, paarsachtig.
Bladeren : vrijwel rond tot omgekeerd eirond, de grootste breedte in of boven het midden, ongelijk gezaagd, meestal een wigvormige voet, een afgeronde stompe of iets ingesneden top, 5 tot 8 paar zijnerven, van onderen alleen in de nerfoksels behaard, tot 10 cm.
Bloemen : mannelijke katjes geel, de vrouwelijke roodbruin  met een steel van 1 tot 3 cm, aan dezelfde takken, bloemen eerder dan de bladeren.
Vruchten : elzenproppen gesteeld, kegelachtig, verhoutend, zaden niet of nauwelijks gevleugeld.

Biotoop
Bodem : zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vochtige tot natte, matig voedselarme tot voedselrijke, zwak zure tot vaak kalkhoudende grond.
Groeiplaatsen : moerasbossen, waterkanten, loofbossen, beschoeiingen van kanalen en in voegen van sluismuren.

Verspreiding
Wereld : Bijna heel Europa, Noordwest-Afrika, Klein-Azië en West-Siberië. Niet in Noord-Scandinavië.
Nederland: Algemeen. In de lagere delen van het land is het de meest voorkomende boomsoort.
België : Algemeen.

Wetenswaardigheden
Het hout wordt na het kappen oranjerood (bloed). Hierdoor ontstond het bijgeloof dat de boom een kwade geest herbergde: de Erlkönig (elzenkoning) uit een oude Duitse legende. Zwarte Els komt al duizenden jaren in onze streken voor. De boom heeft in zijn wortels bacteriën die stikstof uit de lucht kunnen binden. Hij wordt daarom vaak aangeplant om slechte grond te verbeteren of om erosie van rivieroevers te voorkomen. Droog hout is geel en gemakkelijk te bewerken. Men maakt er klompen en bezemstelen van, onder water is het hout erg duurzaam en als zodanig als constructiehout bruikbaar. Als brandhout werd het gebruikt voor het blauw kleuren van dakpannen en het roken van vis.

Carpinus betulus – haagbeuk

Familie : Betulaceae
Geslacht : Carpinus

Vegetatief : stam gespierd, grijs, gelijkend op die van Fagus maar met
verticale slingerlijntjes in dofzilver of oranje; jonge twijgen, grijsgroen;
knoppen, verspreid, aanliggend, dofbruin, knoppen slank en lang met iets
ingekromde top, nooit wijd afstaand zoals bij Fagus
Generatief : vruchten, vruchtkatjes tot 6 cm; bestaande uit een aantal
geribbelde nootjes, telkens omgeven door een drielobbig schutblad
Silhouet : hetzij als haag, hetzij als grote struik, hetzij als alleenstaande boom,
dan met een dicht vertakte brede kroon, takken zelden zwaar, wel een fijn maaswerk van dunne twijgen

Van Carpinus betulus

voor lanen en straten zie cultivars

Bloeimaanden : april en mei.
Wortels : een vlak wortelstelsel zonder penwortel.
Stam : een gesloten kroon. De schors is glad, maar soms met iets uitstekende lijsten. De stam van oudere bomen heeft vaak met een gegolfd oppervlak.
Takken : de grijsachtige takken zijn kaal. Ze hebben spitse knoppen.
Bladeren : de eironde bladeren hebben een iets scheve of hartvormige voet en een korte spits. Ze worden 5 tot 8 cm groot, zijn iets geplooid en scherp gezaagd. Aan de onderkant zijn ze behaard op de nerven. Er zijn 10 tot 14 paar zijnerven.
Bloemen : de tot 5 cm lange, langwerpige katjes zijn in omtrek rond en groenachtig van kleur. Ze verschijnen tegelijk met de bladeren. Ze groeien in de bladoksels aan takken van het vorige jaar, de mannelijke katjes in het midden van een tak en de vrouwelijke bovenaan. Vrouwelijke bloemen vormen losse trossen met een 3-delig schutblad. Mannelijke bloemen hebben geen bloemblad.
Vruchten: hangen met vele bijeen in trossen. De 0,5 tot 1 cm grote nootjes worden omgeven door een groen, 3-delig, bladachtig en spiesvormig omhulsel.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot matig beschaduwde, warme plaatsen op vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, kalkhoudende, losse grond boven een zware, compacte ondergrond (o.a. leem, löss en zand).
Groeiplaatsen: Bossen, houtwallen, hakhout, heggen, struikgewas en beekoeverwallen.

Verspreiding
Wereld : Midden- en Zuidoost-Europa. Het mijdt een groot deel van het West-Europese kustgebied. Noordelijk tot het zuidelijke Oostzeegebied en westelijk tot in Oost-Nederland en Zuid-Engeland.

Nederland : plaatselijk vrij algemeen in Limburg, Twente, de Achterhoek en het aangrenzende rivierengebied. Elders waarschijnlijk alleen aangeplant en verwilderd.
België: Algemeen, maar zeldzaam in het kustgebied, Vlaanderen en de Kempen en zeer zeldzaam in de Hoge Ardennen.

Wetenswaardigheden
Het zware hout is hard en taai. Het werd gebruikt voor het maken van tandraderen, spaken e.d., ook werd het verwerkt tot hakblokken voor slagers en houten hamers. Als hakhout diende de boom vroeger voor de produktie van brandhout. Haagbeuk is zeer geschikt voor het maken van heggen, hij is gemakkelijk te snoeien, wordt zeer dicht en behoudt ’s winters een deel van de dode bladeren. De boom werd vaak voor geriefhout tot de grond omgehakt of geknot. De twijgen gebruikte men om takkenbossen voor ovens, houtskool en bonenstaken te maken.

Kenmerken

– zomer : gespierde stam, dubbel gezaagd bled
– winter : aannligende knoppen
– zeldzaamheid en verspreiding :
– standplaats : straatbeplanting, woon- en werkomgeving, industriegebieden. Goed doorlatende, koele en vochtige bodem. Bij vrijstaande bomen blijven de takken tot aan de grond staan; voor gebruik in straten en lanen wordt de boom opgesnoeid. Verdraagt goed verharding.
– voortplanting : éénhuizig : de mannelijke en de vrouwelijke bloemen komen op één plant voor
– gebruik : groep, kleine groep, parkbeplanting
– standplaats : zonnig halfschaduw
– vochtigheid : normaal,nat
– zuurtegraad : neutraal,zuur
– zoutbestendig : neen
– vergelijking : in april verschijnt het nieuw groen blad, 1 maand vroeger dan de beuk of Fagus Sylvatica.
Waar een gesnoeide beuk ’s winters de dode, bruine bladeren laat hangen, is de haagbeuk min of meer kaal. Hij groeit vlugger en is beter bestand tegen harde wind dan de Fagus. De haagbeuk kan veel beter tegen wisselende waterstanden i.t.t. de beuk. Op de klei is daarom de haagbeuk al gauw een betere keuze. Het hout is bijzonder splijtvast. Het wordt gebruikt voor hakblokken, heien en stampers in een oliemolen, gereedschap en als imitatie-ebben voor piano’s. Het hout is hard en taai. Het heeft een fijne nerf maar werkt veel.