Gleditsia triacanthos – valse Christusdoorn

Familie : Fabaceae
Geslacht : Gleditsia

Vegetatief : twijgen zigzag verlopen, knoppen bijeen in het hout verborgen,
een knobbelig gezwollen geheel; doorns, bij de gedoornde vorm: op de
takken, grote doorns enkelvoudig of met 3 bijeen bij elke knop, op de stam,
bosjes gemene tot 20cm lange doornen, opgelet! als straat- en parkboom
verkiest men ongedoornde vormen
Generatief : zeer grote bruinzwarte peulen, dikwijls sikkelvormig gedraaid, tot
35 cm lang
Silhouet : vrijstaand, snelgroeiende boom met een hoge, bochtige stam;
kroon, schermvormig, slank, los en luchtig, ‘s winters erg knokig met gekrulde twijgen

Van Gleditia triacanthos

Robinia pseudoacasia

Familie : Fabaceae
Geslacht : Robinia

Vegetatief : twijgen, olijfgroen tot roodbruin, kaal, dikwijls met 2 tot scherpe
doorns vervormde steunblaadjes, verborgen knoppen onder het bladmerk;
takken, gedraaide breukgevoelige takken; schors, ruwe netvormige, diep
gespleten tot gekloofde schors
Generatief : peulen kaal, bruin en leerachtig met een gevleugelde rand, circa
10 cm lang
Silhouet (20-25m) : vrijstaand, schermvormige, grillige kroon, die veel licht door laat;
vormt veel worteluitlopers; verwilderd aangetroffen in bossen

Van Robinia pseudoaccasia winter

winter : bladdoornen – vergroeide schutblaadjes, peulen, onzichtbare knoppen
– standplaats : parken, landelijk gebied, stadsrand, is niet goed bestand tegen (zee)wind en verkiest een beschutte plek, verdraagt goed verharding en luchtverontreiniging.
– gebruik : parkbeplanting, solitair
– standplaats : zonnig, halfschaduw
– vochtigheid : droog, normaal
– zuurtegraad : neutraal
– zoutbestendig : ja

Bijzondere kenmerken
– bloemkleur : wit
– bloeiperiode : mei – juni
– bloemen : geurende vlinderbloemen die de acaciahoning leveren
– bladkleur : lichtgroen
– wintergroen : neen
– bladeren : geveerd, varenachtig en samengesteld uit 23 blaadjes die in de herfst geel kleuren
– vruchten : roodbruine peulen met zwarte, niervormige zaden

Beschrijving
Afmeting: 15 tot 25 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: Juni en juli.
Wortels: Een groot hartwortelstelsel met veel oppervlakkige en ver kruipende wortels en met veel wortelopslag.
Stam: Een slanke, vaak kromme stam, waarvan de schors grijsbruin is en diep gegroefd. Oudere stammen vertonen brede, bochtige lijsten.
Takken: De takken zijn kaal, met scherpe stekels.
Bladeren: De oneven geveerde bladeren bestaan uit 7 tot 25 deelblaadjes, die langwerpig-eirond zijn en 2 tot 5 cm lang worden. Vlak onder hun voet, aan de bladas, zit een priemvormig, behaard, afvallend zijslipje en aan de top 1 ronde nectarklier, maar het topblaadje heeft er 2.
Bloemen: De langwerpige, hangende trossen worden 10 tot 20 cm lang. Ze zijn kort gesteeld. De geurende, witte bloemen zijn 1½ tot 2½ cm in doorsnee. Alle 10 meeldraden zijn tot een buis vergroeid. De bovenste meeldraad is vrij aan de voet. De kelk is vaak roodachtig.
Vruchten: De langwerpige, kale peulen zijn 4 tot 10 cm

Biotoop
Bodem: Zonnige tot half beschaduwde plaatsen op droge, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure tot kalkrijke grond (leemhoudend zand, leem, mergel en stenige plaatsen).
Groeiplaatsen: Bossen, struikgewas, bosranden, kalkhellingen en rotsachtige plaatsen.

Verspreiding
Wereld: Oorspronkelijk uit het oosten van de Verenigde Staten. Ingeburgerd in Europa en Australië.

Nederland: Vrij algemeen in het oosten en midden en Zuid-Limburg. Elders vrij zeldzaam.
België: Plaatselijk vrij algemeen.

Wetenswaardigheden
De geslachtsnaam Robinia komt van de 17e-eeuwse hovenier Jean Robin, die uit Amerika zaden van de boom opkweekte in Parijs. De boom wordt veel in parken en tuinen aangeplant. Robinia is in gebruik als zandbinder op hellingen en ook vaak aangeplant als laanboom. Het gele hout met donkere kern en duidelijke jaarringen is hard, dicht, taai en duurzaam. Het bevat looistof en ruikt enigszins bitter. Het hout is vochtbestendig en wordt gebruikt voor paalwerk, wielen en vloeren. De boom levert goed brandhout en veel honing. De bloemen worden gebruikt voor het maken van parfum.

Tilia cordata

Familie : Malvaceae
Geslacht : Tilia

Vegetatief : knoppen verspreid in twee rijen geplaatst, twijgen roodbruin/bruingroen kaal
of aanvankelijk iets behaard, vaak zigzag verlopend, knoppen meestal rond en scheef
boven het bladmerk geplaatst, glanzend roodachtig
Generatief : vruchten zijn bolvormige nootjes (6mm) met schutblad, meestal kaal,
zonder of met ondiepe ribben
Silhouet (30m) : vrijstaand, een hoog groeiende, dicht vertakte, bladverliezende boom met
aanvankelijk kegelvormige kroon, later een bijna ronde tot breed eironde, uitzakkende kroon

Van Tilia cordata

Deze boom is vaak aangeplant, maar soms ook in het wild te vinden. De boom groeit op vochtige, matig voedselrijke grond in loofbossen.
Afmeting: Tot 35 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: Juni en juli.
Stam: Grijs, glad, later met smalle bruine scheurtjes.
Takken: Jonge taken weinig of niet behaard, jonge takken en knoppen olijfgroen tot roodachtig, een brede uitstaande kroon.
Bladeren: Hartvormig, 3 tot 8 cm breed, gezaagd, aan de bovenkant mat donkergroen, van onderen blauwgroen, in de hoeken van de nerven roodachtig of geelachtig behaard, verder kaal, onopvallende dwarsnerve, bladsteel kaal.
Bloemen: In bundels van 4 tot 15, de bloeiwijze staat min of meer af (niet hangend), 5 kroonbladen 4 tot 8 mm, geel-wit, aangenaam geurend.
Vruchten: Nootjes rond, 5 tot 6 mm, nauwelijks geribd.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vochtige, matig voedselrijke, vaak kalkhoudende, humeuze grond.
Groeiplaatsen: Hakhout, bossen, hellingbossen en houtwallen langs beken.

Verspreiding
Wereld: Europa, behalve in de noordelijkste en de zuidelijkste delen. Ook in West-Siberië en de Kaukasus.
Nederland: Vrij zeldzaam in Zuid-Limburg, Twente, de Achterhoek en bij Woensdrecht in Noord-Brabant.
België: Vrij zeldzaam in het Maasgebied en de zuidelijke Ardennen, elders zeldzaam tot zeer zeldzaam.

Taxus baccata

Familie : Taxaceae
Geslacht : Taxus

Vegetatief : bladen, 30×3 mm, omlaaggebogen, bovenzijde opvallend
donkergroen, onderzijde dof lichtgroen/geelgroen; knoppen, groen, rondachtig
Generatief : dodelijk giftige zaden omgeven door en rood vlezig, zoet niet giftig
zaadomhulsel
Silhouet (6-15m) : vrijstaand snel breed wordend, meestal met een spitse top, meestal
als haag/afscheiding

Van Taxus baccata

Beschrijving
Afmeting: 3 tot 18 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: Maart t/m mei.
Wortels: Een diepgaand wortelstelsel.
Stam: Een piramidevormige boom, die vanaf de voet vertakt is. De schilferende schors is roodbruin.
Takken: Jonge takken zijn heldergroen, in het tweede jaar worden ze bruin.
Bladeren: De wintergroene naalden zijn 1 tot 1½ cm lang. Ze zijn glanzend donkergroen, van onderen lichter groen, lijnvormig, vlak, toegespitst en groeien schijnbaar in 2 rijen.
Bloemen: De bloemen zijn groen. Mannelijke bloemen bevatten 6 tot 14 gele meeldraden. Vrouwelijke bloemen groeien alleen of in paren.
Vruchten: Een rode, afgeknot ronde, vlezige schijnvrucht van ongeveer 1 cm. De zaden zijn zeer giftig, het vruchtvlees niet.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot beschaduwde plaatsen op vochtige, goed doorluchte, matig voedselrijke, zwak zure tot kalkhoudende, humeuze grond (leem en stenige plaatsen).
Groeiplaatsen: Loofbossen, langs bosbeken, struikgewas, hagen, rotsen, steile stenige hellingen, kerkhoven, in spleten van oude muren en binnenduinbossen.

Verspreiding
Wereld: In West-, Midden- en Zuid-Europa, in West-Azië (in de omgeving van de Zwarte Zee en de Kaspische Zee) en in Noord-Afrika.

Nederland: Zeer zeldzaam bij Boekelo, Winterswijk en op een paar plaatsen in Twente. Elders verwilderd.
België: Zeldzaam in het Maasgebied. Elders soms verwilderd.
Beschermd.
Rode lijst Wallonië. Bedreigd.

Wetenswaardigheden
Het oranjebruine hout is zeer buigzaam en werd gebruikt voor het maken van handbogen. Vroeger was het in Europa op veel plaatsen een heilige boom. De bast is erg giftig, evenals het blad.

Quercus robur – zomereik

Familie : Fagaceaea
Geslacht : Quercus

Vegetatief : twijgen, glimmend olijfgroen tot bruin, enigszins zilverachtig met
geelbruine lenticellen; knoppen, eivormig circa 8 mm, lang, lichtbruin, aan de
top meerdere bijeen, winterblad, bladeren zittend, afgeronde lobben
Generatief : eivormige vruchten, gedeeltelijk omsloten door een bekervormig
napje, eikels lang gesteeld
Silhouet (20-30m) : vrijstaand, onregelmatig opgebouwde, majestueuze kroon, met zware,
kronkelige, gedraaide takken, geen doorgaande stam

Beschrijving
Afmeting: 15 tot 30 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: April en mei.
Stam: Vrijstaand met een brede open kroon, schors diep gekloofd, lichtgrijs tot donkerbruin, onder in de kroon splitst de hoofdstam zich in enige zware takken.
Takken: Knoestig, ver uitgespreid, blauwachtig bruin, dof, kaal.
Bladeren: Eirond, vaak dofgroen, onregelmatig gelobd, de grootste breedte boven het midden, onderkant met verspreide haren, later kaal, een afgeronde of iets hartvormige voet, 2 oortjes, een zeer korte bladsteel (minder dan 1 cm).
Bloemen: Mannelijke katjes ijl, hangend, vrouwelijke bloemen met 2 tot 5 bij elkaar in de oksels, bloemdek 6-tallig, meeldraden en bloemdekslippen ongeveer even lang.
Vruchten: Napjes met eikels fijn behaard, grijsgroen, een gemeenschappelijke lange steel (2 tot 9 cm), eikels met 1 tot 5 bij elkaar, langwerpig-eivormig, jonge eikels met donkere lengtestrepen.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge tot vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, zure tot kalkhoudende grond.
Groeiplaatsen: Loofbossen, struikgewas, hagen, op de koppen van oude rivierduintjes, stuifzand en kalkarme duinen.

Verspreiding
Wereld: Bijna heel Europa, behalve in de noordelijkste en zuidelijkste delen.

Nederland: Algemeen, zeldzaam in zeekleigebieden.
België: Algemeen, zeldzaam in het kustgebied.

Wetenswaardigheden
Het hout is zeer duurzaam, ook onder water, vrij hard en een prima constructiemateriaal, zowel buiten (scheepsbouw) als binnen (meubels). De takken worden ook gebruikt als geriefhout voor hekpalen, omheiningen en bonenstaken. Takkenbossen werden gebruikt voor het stoken van bakkersovens. De nog gladde schors van jonge bomen bevat veel looistof, de schors werd vermalen tot eek of run, dat in de leerlooierij gebruikt werd. De eikels werden benut als varkensvoer. Om boerderijen op de zandgronden plantte men vroeger Zomereiken als bliksemafleider. Bij de Germanen was de boom heilig, zij hielden er hun vergaderingen onder.

Van Quercus robur winter

Pterocarya fraxinifolia

Familie : Juglandaceae
Geslacht : Pterocarya

Vegetatief : takken, vormt dikke boogvormige afstaande takken; twijgen,
glanzend geelbruin, aan de top met bruinrode klieren; knoppen, roestbruine
naakte knoppen, verspreid, grote bladmerken, geladderd merg,
Generatief : gevleugelde noten in lange sierlijke vruchtkatjes (tot 45 cm),
bestaande uit kleine nootjes, met brede halfronde vleugels
Silhouet (15-20m) : vrijstaand, vaak meerstammige boom of met een krans van zware
takken op een korte, bonkige stam; kroon, majestueuze brede kroon; veel worteluitlopers indien rond de boom niet gemaaid wordt; korte stam met een diep gegroefde donkere schors bestaande uit ruwe kruisende ribbels.

Pterocarya fraxinifolia, snelgroeiende, tot 15 m
hoge, laagvertakte en breed uitspreidende boom met brede kroon, neiging
ot het vormen van meer stammen en worteluitlopers. Korte stam met
diepgegroefde donkere schors. Tot 40 cm lang geveerd frisgroen blad
roodbruin bij het uitlopen) met 11 tot 21 eironde, lancetvormige,
oegespitste, scherp gezaagde deelblaadjes. Herfstkleur, geel.
Vrouwelijke en mannelijke katjes in mei, nauwelijks opvallend. Nadien 20
ot 30 cm lange decoratieve vruchtkatjes.

Van Pterocarya fraxinifolia

Populus x canascens – grauwe abeel

Familie : Salicaceae
Geslacht : Populus

Vegetatief : jonge twijgen en knoppen grijsviltig, twijgen en knoppen in het
algemeen vlokkig behaard (viltresten), later geheel kaal, grijsbruin gekleurd, kortloten
Silhouet (20-25m) : onregelmatig opgebouwde, brede, losse kroon, stam is dikwijls
slingerend, krom en opvallend lichtgrijs, stam van jonge bomen is opvallend
lichtgrijs, met horizontale ruitvormige strepen en ruitvormige donkere verdiepingen (spijkerschrift), uitlopers afwezig

Beschrijving
Opmerking: Grauwe abeel is de kruising van Witte abeel en Ratelpopulier.
Afmeting: 20 tot 30 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: April.
Wortels: Grauwe abeel heeft veel wortelopslag.
Stam: De gladde schors is grijs of wit met donkere groeven.
Takken: De jonge takken en knoppen zijn witviltig.
Bladeren: Alle bladeren zijn gelijk van vorm. Ze zijn afgerond driehoekig tot rondachtig en grof, ondiep en onregelmatig getand. De bovenkant is donkergroen, de onderkant grijsviltig. Aan de voet zijn de bladeren afgeknot tot zwak hartvormig.
Bloemen: De katjes zijn iets langer en hariger dan die van Witte abeel. De katjesschubben zijn onregelmatig getand, diep ingesneden en gewimperd.

Biotoop
verdraagt verharding maar moet op eigen stam staan

Verspreiding
Wereld: West-, Midden- en Zuid-Europa.

Nederland: Vrij algemeen in de binnenduinen. Vaak aangeplant.
België: Vrij zeldzaam in de duinen. Vaak aangeplant.

Wetenswaardigheden
Bestand tegen zeewind. Het hout is hard en splijtvast en wordt gebruikt voor kisten en pallets. Het spinthout is wit, het kernhout donkerbruin.

Populus tremula – ratelpopulier

Familie : Salicaceae
Geslacht : Polulus

Vegetatief : twijgen aanvankelijk behaard, later kaal en glanzend donkerbruin;
knoppen iets kleverig, stevig en scherp toegespitst
Silhouet (10-20m) : kroon is ovaal tot rond en open, grijze schors met ruitvormige
verdiepingen (spijkerschrift), veel worteluitlopers

Beschrijving
Afmeting: 6 tot soms 25 meter, meestal lager.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: Maart en april.
Wortels: Met veel wortelopslag.
Stam: De kroon is ijl en wijdvertakt. De schors is grijsbruin, min of meer glad, maar bij oudere bomen donkergrijs en ruw. Bij opgaande bomen is vaak meer dan de helft van de stam zonder zijtakken.
Takken: Jonge takken zijn vrijwel kaal of ijl behaard.
Bladeren: De bladknoppen zijn spits en vrijwel kaal, de knopschubben zijn kleverig. De lange bladstelen zijn zijdelings samengedrukt. De bladeren bewegen bij elk zuchtje wind bewegend. Ze zijn vrijwel kaal, zwak hartvormig tot rondachtig, hebben een afgeknotte tot iets hartvormige voet, zijn van boven donkergroen en van onderen licht grijsgroen. De bladrand is grof getand-gekarteld. De bladeren zijn niet doorschijnend.
Bloemen: De hangende katjes zijn 5 tot 8 cm lang. De schutbladen zijn zwartbruin en diep ingesneden. De lange wimpers zijn lgrauw wollig. De bloemen hebben 2 stempels, zijn 2-delig, paarsachtig en bevatten 5 tot 17 meeldraden.
Vruchten: De vruchtkatjes worden 5 tot 12 cm lang.

Biotoop
Bodem: Zonnige plaatsen op droge tot matig vochtige, voedselarme tot voedselrijke, zwak zure tot kalkhoudende, lichte grond (zand, leem, veen en mergel).
Groeiplaatsen: Bosranden, hakhout, struikgewas, houtwallen, pionier op kapvlakten, duinen, open plekken in bossen en langs wegen en spoorwegen.

Verspreiding
Wereld: Gematigde en koude streken in Europa en Azië en Noordwest-Afrika.

Nederland: Algemeen op de zandgronden in het noordoosten, oosten, midden en zuiden en in de binnenduinen.
België: Algemeen, maar zeldzaam in het kustgebied.

Wetenswaardigheden
In sommige streken geloofde men dat het trillen van de bladeren schuldgevoelens waren, het hout voor het kruis waaraan Christus stierf zou volgens de legende van de Ratelpopulier afkomstig zijn. De bladeren trilden van schaamte omdat de boom als enige bij de dood van Christus niet zijn takken liet hangen.

Populus alba – witte abeel

Familie : Salicaceae
Geslacht : Poplus

Vegetatief : jonge loten en knoppen witviltig, knoppen eirond, eindknop niet
veel groter dan de zijknoppen; schors, grijze schors met zwarte ruitvormige
verdiepingen, spijkerschrift, schors van oudere bomen is aan de stam diepgegroefd en bijna zwart
Silhouet : forse struik of boom, met een bochtige stam en een losse, ronde,
grillige kroon, veel wortelopslag

Van Polplus alba

Beschrijving
Afmeting: 18 tot 30 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: Maart en april.
Wortels: Wortelstelsel tot een doorsnede van 25 meter, veel wortelopslag.
Stam: Een brede kroon, schors eerst wit, later glad en grijs, tenslotte ruw met ruitvormige holten, aan de voet van de stam gegroefd.
Takken: Jonge takken witviltig.
Bladeren: Bovenkant donkergroen, onderkant witviltig, meer breed dan lang, eirond, handvormig gelobd tot gespleten, 3 tot 5 grofgetande lobben, meestal een iets hartvormige voet, aan de lange takken diep ingesneden, die van de korte takken ondiep ingesneden.
Bloemen: Katjes ongeveer 5 cm, korter en stijver dan die van Ratelpopulier, bloemen met bruine ondiep getande tot bijna gaafrandige iets gewimperde schutbladen, 6 tot 10 meeldraden, 4 geelachtige tot roze stempels.
Vruchten: Vruchtkatjes 8 tot 10 cm.

Biotoop
Bodem: Zonnige plaatsen op vrij droge tot meestal vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, meestal kalkhoudende grond.
Groeiplaatsen: Duinbossen, bossen, struikgewas en langs wegen.

Verspreiding
Wereld: Van het Middellandse-Zeegebied door Midden- en Oost-Europa tot in Centraal-Azië. Ook in Noord-Afrika. Ingeburgerd in een aantal landen in West-Europa.

Nederland: Vaak aangeplant. Algemeen ingeburgerd aan de binnenduinrand en aan de randen van de rivierdalen.
België: Vaak aangeplant. Ingeburgerd in het laagland, vooral in de duinen.

Wetenswaardigheden
Goed bestand tegen zeewind. Volgens een Griekse legende was de boom oorspronkelijk zwart. Hercules streed met een twijgenkrans van de boom tegen Cerberus, de bewaker van de onderwereld. Door het zweet van Hercules werden de twijgen wit, aldus de legende.