Acer rubrum

De Acer rubrum of rode esdoorn is afkomstig uit Oost- en Noord-Amerika. Ook deze soort kan schaduw verdragen. Hij heeft een snelle jeugdgroei, maar wordt meestal geen oude boom, hij is op 70 tot 80-jarige leeftijd al uitgeleefd. De rode esdoorn lijkt veel op de suikeresdoorn (Acer saccharum), het grootste verschil is dat bij de rode esdoorn de hoek tussen de lobben scherp is en dat die bij de suikeresdoorn afgerond is.

Groeiwijze
De rode esdoorn is een enigszins vormloze boom met dunne twijgen. De boom wordt niet hoger dan 15 – 20 m en heeft een kroon van 6 m.

Bladeren
Het blad van de rode esdoorn heeft de beide onderste lobben vrijwel niet ontwikkelend, zodat dit min of meer 3 lobbig is, de lobben zijn ook korter en minder scherp ingesneden. De hoek tussen de lobben is scherp, de onderzijde is blauwachtig groen en de bovenzijde diepgroen. De bladrand is gezaagd en de bladsteel sterk rood aangelopen.

Acer saccharinum – zilveresdoorn

snelgroeiend
hoogte : 20-25 meter
brede rond kroon
gele tot rode herfstkleur

Grote, statig groeiende boom met een golvende kroonvorm vanwege de enigszins afhangende takken. Uitgroeiend tot een flinke hoogte met een open vertakking. In zijn oorspronkelijke groeigebied in Noord-Amerika staan exemplaren tot 35 m. Het, diep ingesneden, blad is vijflobbig tot vijfdelig. Het is groen met een grijswitte onderzijde. De bladsteel is rood. In de herfst verkleurt het blad meestal naar geel. Geregeld kleuren enkele bladeren oranje tot rood zodat een afwisselend geheel ontstaat. De bloem verschijnt vóór het uitlopen van het blad. Het is een oppervlakkig wortelende boom met sterk vertakte wortels en veel fijne zijwortels. De hoofdwortels hebben de neiging verharding omhoog te drukken. Verdraagt vochtige grond en is daardoor breed toepasbaar. Vaak als straatboom gebruikt, maar vanwege de, door wind veroorzaakte, takbreuk inmiddels meer als parkboom aangeplant. Acer saccharinum groeit in zijn gebied van herkomst bij rivieren en moerassen. De boom kan echter ook op drogere plaatsen groeien.

Ailanthus altissima – hemelboom

Om deze boom tot zijn recht te laten komen, moeten we wel een grote tuin hebben. Hij staat het mooist als solitair in een park of parkachtige tuin waar hij ons op hete zomerdagen door zijn brede kruin verkoeling schenkt.
Ailanthus, hooggroeiende bladverliezende bomen, oneven geveerde
bladeren en opvallende vruchtjes. Brede kroon, die veel licht doorlaat,
goede combinatie met onderbeplanting mogelijk. A.altissima is de
balangrijkste soort voor België.
Snelgroeiende grote (soms meerstammige) boom, 15-20 m hoog, met brede open kroon. Stam is
vaak vergaffeld. Gladde schors met opvallende witgestreepte ondiepe
groeven. Soms met veel wortelopslag. Groot oneven geveerd blad, 30 tot
60 cm, deelblaadjes (13 tot 25) hebben aan de voet 1 tot 4 (meestal 2)
kleine lobben met kliertjes. Het jonge blad is roodbruin bij het ontluiken.
Daarna donkergroen aan de bovenzijde, en grijs/blauwgroen aan de
onderzijde. Eindstandige onwelriekende, geelgroene pluimen in juni/juli.
Decoratieve, geelgroene tot rozerode esdoornachtige vruchten,
dubbelgevleugeld.
Geschikt voor grote tuinen en parken, solitair of in groep, kan ook als
straatboom in verharding worden gebruikt en is bestand tegen
luchtverontreiniging.

Van ailanthus altissiama

Herkomst
De hemelboom is inheems in China, Australië, op de Molukken en in Noord-Korea. Hij werd voor het eerst beschreven door de Engelsman Philip Miller (1691-1771) en in 1751 naar Europa en Noord-Amerika geïmporteerd. Chinesen brachten de boom mee tijdens de ‘goldrush’ rond 1850 in Californië. In oude goudmijnen vindt men nog nakomelingen van deze bomen. Zij zaaien zich in tropische en subtropische gebieden gemakkelijk uit en hebben de neiging door hun snelle groei andere vegetatie te verstikken. Hemelbomen die in hun jeugd een dik struikgewas kunnen vormen, hebben een giftige uitwaseming waardoor geen andere plantengroei mogelijk is.

De hemelboom is een snelgroeiende, tot 25 m hoge, bladverliezende loofboom. Hij heeft stevige vertakkingen en kan 15 m breed worden. De grote tot 60 cm lange, oneven geveerde, smal elliptische bladeren hebben gladde randen en ruiken bij kneuzing onaangenaam. Vaak ontbreekt het topblaadje. Zij verschijnen laat in het voorjaar. De stengels zijn zacht behaard.

De bloemen zijn klein, groenwit en vormen rechtopstaande trossen. Zij worden om hun nectar graag door insecten bezocht.

De vruchten zijn tot 5 cm lange nootjes die dicht opeen staan. Ze zijn geelgroen tot rozerood. De zaden bevinden zich tussen twee lange, gedraaide vleugels. De boom is tweehuizig.

De schors is glad en heeft lichte lengtestrepen.

Op oudere leeftijd heeft de hemelboom grillige takken in de kroon. Deze kan een omvang van 30 m bereiken.
De hemelboom is tweehuizig, d.w.z. dat er vrouwelijke en mannelijke exemplaren zijn. De vrouwelijke dragen na de bloei in juni/augustus oranjekleurige pluimen die zich in de nazomer tot roodbruine, gevleugelde vruchten ontwikkelen.

Opvallend is dat de hemelboom laat in blad komt, vaak pas eind mei.

De boom vormt vaak veel wortelopslag en zaait zich ook gemakkelijk uit. Hij maakt een robuste indruk, maar is niet zo sterk als het lijkt. Na 30 jaar wordt hij erg gevoelig voor harde wind en sneeuw.

Van Ailanthus altissima

Robinia pseudoacasia

Familie : Fabaceae
Geslacht : Robinia

Vegetatief : twijgen, olijfgroen tot roodbruin, kaal, dikwijls met 2 tot scherpe
doorns vervormde steunblaadjes, verborgen knoppen onder het bladmerk;
takken, gedraaide breukgevoelige takken; schors, ruwe netvormige, diep
gespleten tot gekloofde schors
Generatief : peulen kaal, bruin en leerachtig met een gevleugelde rand, circa
10 cm lang
Silhouet (20-25m) : vrijstaand, schermvormige, grillige kroon, die veel licht door laat;
vormt veel worteluitlopers; verwilderd aangetroffen in bossen

Van Robinia pseudoaccasia winter

winter : bladdoornen – vergroeide schutblaadjes, peulen, onzichtbare knoppen
– standplaats : parken, landelijk gebied, stadsrand, is niet goed bestand tegen (zee)wind en verkiest een beschutte plek, verdraagt goed verharding en luchtverontreiniging.
– gebruik : parkbeplanting, solitair
– standplaats : zonnig, halfschaduw
– vochtigheid : droog, normaal
– zuurtegraad : neutraal
– zoutbestendig : ja

Bijzondere kenmerken
– bloemkleur : wit
– bloeiperiode : mei – juni
– bloemen : geurende vlinderbloemen die de acaciahoning leveren
– bladkleur : lichtgroen
– wintergroen : neen
– bladeren : geveerd, varenachtig en samengesteld uit 23 blaadjes die in de herfst geel kleuren
– vruchten : roodbruine peulen met zwarte, niervormige zaden

Beschrijving
Afmeting: 15 tot 25 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: Juni en juli.
Wortels: Een groot hartwortelstelsel met veel oppervlakkige en ver kruipende wortels en met veel wortelopslag.
Stam: Een slanke, vaak kromme stam, waarvan de schors grijsbruin is en diep gegroefd. Oudere stammen vertonen brede, bochtige lijsten.
Takken: De takken zijn kaal, met scherpe stekels.
Bladeren: De oneven geveerde bladeren bestaan uit 7 tot 25 deelblaadjes, die langwerpig-eirond zijn en 2 tot 5 cm lang worden. Vlak onder hun voet, aan de bladas, zit een priemvormig, behaard, afvallend zijslipje en aan de top 1 ronde nectarklier, maar het topblaadje heeft er 2.
Bloemen: De langwerpige, hangende trossen worden 10 tot 20 cm lang. Ze zijn kort gesteeld. De geurende, witte bloemen zijn 1½ tot 2½ cm in doorsnee. Alle 10 meeldraden zijn tot een buis vergroeid. De bovenste meeldraad is vrij aan de voet. De kelk is vaak roodachtig.
Vruchten: De langwerpige, kale peulen zijn 4 tot 10 cm

Biotoop
Bodem: Zonnige tot half beschaduwde plaatsen op droge, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure tot kalkrijke grond (leemhoudend zand, leem, mergel en stenige plaatsen).
Groeiplaatsen: Bossen, struikgewas, bosranden, kalkhellingen en rotsachtige plaatsen.

Verspreiding
Wereld: Oorspronkelijk uit het oosten van de Verenigde Staten. Ingeburgerd in Europa en Australië.

Nederland: Vrij algemeen in het oosten en midden en Zuid-Limburg. Elders vrij zeldzaam.
België: Plaatselijk vrij algemeen.

Wetenswaardigheden
De geslachtsnaam Robinia komt van de 17e-eeuwse hovenier Jean Robin, die uit Amerika zaden van de boom opkweekte in Parijs. De boom wordt veel in parken en tuinen aangeplant. Robinia is in gebruik als zandbinder op hellingen en ook vaak aangeplant als laanboom. Het gele hout met donkere kern en duidelijke jaarringen is hard, dicht, taai en duurzaam. Het bevat looistof en ruikt enigszins bitter. Het hout is vochtbestendig en wordt gebruikt voor paalwerk, wielen en vloeren. De boom levert goed brandhout en veel honing. De bloemen worden gebruikt voor het maken van parfum.

Alnus glutinosa – zwarte els

Familie : Betulaceae
Geslacht : Alnus

Vegetatief : twijgen aanvankelijk kleverig, in het najaar paarsachtig, aan de top
driekantig, knoppen paars tot bruin,
Generatief : proppen 11⁄2  tot 2 cm, mannelijke katjes in de winter dofpaars
Silhouet : snelgroeiende boom tot grote struik, breed-kegelvormige kroon (tot 20 m)
Groeit bij voorkeur op een vochtige bodem in tegenstelling tot A.incana

Van Alnus glutinosa

Bijzonderheden
ijzersterke boom die het ook op slechte drassige grond goed doet. Meerstammig, tussen boom en struik, met donkerbruine tot zwarte, diep gegroefde schors. Hoge, open, kegelvormige wat onregelmatige kroon.

Cultivars
‘Imperialis’, de keizerlijke els, groeit elegant en trager en heeft opvallend smalle, ingesneden blad met gave randen dat lijkt op dat van de Japanse

Bloeimaanden : februari t/m april.
Wortels : een sterk vertakt diepgaand wortelstelsel.
Stam : rechte stam met een zwartbruine schors, later met diepe groeven.
Takken : jonge takken en knoppen kleverig, kaal, knoppen gesteeld, paarsachtig.
Bladeren : vrijwel rond tot omgekeerd eirond, de grootste breedte in of boven het midden, ongelijk gezaagd, meestal een wigvormige voet, een afgeronde stompe of iets ingesneden top, 5 tot 8 paar zijnerven, van onderen alleen in de nerfoksels behaard, tot 10 cm.
Bloemen : mannelijke katjes geel, de vrouwelijke roodbruin  met een steel van 1 tot 3 cm, aan dezelfde takken, bloemen eerder dan de bladeren.
Vruchten : elzenproppen gesteeld, kegelachtig, verhoutend, zaden niet of nauwelijks gevleugeld.

Biotoop
Bodem : zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vochtige tot natte, matig voedselarme tot voedselrijke, zwak zure tot vaak kalkhoudende grond.
Groeiplaatsen : moerasbossen, waterkanten, loofbossen, beschoeiingen van kanalen en in voegen van sluismuren.

Verspreiding
Wereld : Bijna heel Europa, Noordwest-Afrika, Klein-Azië en West-Siberië. Niet in Noord-Scandinavië.
Nederland: Algemeen. In de lagere delen van het land is het de meest voorkomende boomsoort.
België : Algemeen.

Wetenswaardigheden
Het hout wordt na het kappen oranjerood (bloed). Hierdoor ontstond het bijgeloof dat de boom een kwade geest herbergde: de Erlkönig (elzenkoning) uit een oude Duitse legende. Zwarte Els komt al duizenden jaren in onze streken voor. De boom heeft in zijn wortels bacteriën die stikstof uit de lucht kunnen binden. Hij wordt daarom vaak aangeplant om slechte grond te verbeteren of om erosie van rivieroevers te voorkomen. Droog hout is geel en gemakkelijk te bewerken. Men maakt er klompen en bezemstelen van, onder water is het hout erg duurzaam en als zodanig als constructiehout bruikbaar. Als brandhout werd het gebruikt voor het blauw kleuren van dakpannen en het roken van vis.

Alnus cordata – Italiaanse els – hartbladige els

Familie : Betulaceae
Geslacht : Alnus

Vegetatief : twijgen aanvankelijk iets kleverig, aan de top iets kantig, bezet
met vele kleine lenticellen,
Generatief : proppen alleenstaand en vrij groot, 2 tot 3 cm
Silhouet : fraaie, gesloten, kegelvormige kroon (10-15m)

Van Alnus cordata

– zomer : blad regelmatig gekarteld-getand, met hartvormige voet, van boven iets glanzend, fris groen
– zeldzaamheid en verspreiding : aangeplant en soms verwilderd.