Betula pendula – ruwe berk – witte berk

Familie : Betulaceae
Geslacht : Betula

Vegetatief : twijgen aanvankelijk viltig, later met wrattige lenticellen, ruw
aanvoelend, rood tot donkerbruin; knoppen, donker roodbruin, langwerpig
Generatief : vruchtkatjes, 2 tot 4 cm
Silhouet : opgaande, vaak meerstammige boom, aanvankelijk afbladderende
witte bast, later een dikke gespleten, grauwe tot zwarte schors; twijgen,
meestal overhangend tot afhangend ( tot 20 m)

Van Betula pendula

Vergelijk je berken met bijvoorbeeld eiken dan ben je snel overtuigd van de vrouwelijkheid van deze boom. De soepelheid, waarmee de kroon wiegt in de wind, de zilverglanzende huid, de sierlijkheid van de zacht ritselende blaadjes in de lentebries, de tere katjes die bungelen aan de ranke twijgen, het zijn allemaal kenmerken van lichtheid en zachtheid. Dat zag ook de Engelse dichter Coleridge, die de berk de ‘jonkvrouw van de bossen’ noemde.

Een berk is een boom die zijn schoonheid in alle seizoenen laat zien. Bijvoorbeeld in de lente als hij vol hangt met sierlijke katjes en in de herfst als de bladeren verkleuren tot een lichtend goudgeel en de witte stam de boom nog extra helderheid geeft, vooral tegen de achtergrond van de donkere naaldbomen die haar regelmatig omgeven. In tuinen worden berken vaak in groepjes geplant om het effect van de witte schors nog beter te laten uitkomen. Dan zie je de poëzie die deze boom om zich heen heeft.
Er zijn zo’n zestig soorten berken over de wereld verspreid en omdat ze weinig verschillen in bladvorm, kleur en schors zijn ze moeilijk van elkaar te onderscheiden.

De meest bekende van onze Nederlandse berken is de Ruwe Berk (Betula pendula), ook wel Zilverberk genoemd. Dat komt doordat bij oude exemplaren de schors aan de onderzijde openbarst en afwisselend donkere en lichte plekken aan de stam laat zien. Naar boven toe wordt de boom steeds witter en gaver, waarbij de kroon eindigt in een zeer fijn vertakt stelsel van twijgjes, die aan de uiteinden naar beneden hangen. Vandaar de tweede naam ‘pendula’, dat hangend betekent. Toch is er beslist geen sprake van een treurig uiterlijk bij deze snel groeiende berk, zoals dat wel het geval kan zijn bij de treurwilg, die ook haar hele takken laat hangen. De rest van de berk zorgt ervoor dat de boom toch iets fiers en ranks blijft houden, dat zich opricht en de zwaarte overwint.

Dat geldt ook voor de andere inheemse berkensoort in Nederland, de Zachte Berk (Betula pubescens). Die is wat kleiner dan de Ruwe Berk en heeft op de takken en bladeren een fijne beharing die donsachtig aandoet. Vooral bij de oudere bomen is de schors meestal gaaf en heeft hij niet zoveel gegroefde plekken als de ruwe berk.

Bij voorkeur groeit de berk in moerassige streken. Maar deze boom stelt weinig eisen aan de omgeving en dus komt zij eigenlijk in alle milieus en grondsoorten voor. Dat is typisch voor pioniersplanten, die zich als eerste kunnen vestigen op ‘maagdelijke’ gronden. Ze zijn weinig kieskeurig en kunnen dus onder moeilijke omstandigheden, waarbij de fijngevoeliger planten al lang hebben afgehaakt, nog overleven. Meestal zijn zulke pioniersplekken open en kaal en valt er zeer veel zonlicht op de planten. Vandaar dat de berk baat heeft bij een witte schors, die het felle zonlicht kan afweren en terugkaatsen. Daarmee beschermt zij zich tegen verbranden en uitdrogen, de twee grootste gevaren voor pioniersplanten.

Berken zijn het meest winterhard van alle soorten loofbomen. Zo zijn ze de enige inheemse boomsoorten op Groenland en IJsland, waar de beroemdste pop-artieste ‘Björk’ de naam draagt van deze boom.

In het hoge noorden of tegen de boomgrens in het hooggebergte kan de berk zich niet meer overeind houden en kruipt zij als een struikje over de grond. Daar is deze Dwergberk (Betula nana) een van de laatste bomen die nog is opgewassen tegen de barre omstandigheden. Ook in de toendra krimpt ze tot het formaat van kreupelhout. Maar in de overige milieus, waar ook ter wereld, hebben berken steeds de licht vertakte en charmante vorm met de dunne twijgen in de kroon.

De schors bestaat uit een witte, leerachtige kurklaag aan de buitenzijde en een looistofhoudende binnenlaag. Bij het ouder worden krijgt hij scheuren en wordt bikkelhard. De buitenste laag van de schors van een berk is voortdurend bezig zich te vernieuwen en valt soms in zeer dunne repen naar beneden. Deze stukjes hebben een groot weerstandsvermogen tegen bederf en zijn terug te vinden in turf van honderden jaren oud en soms zelfs in versteend hout van duizenden jaren oud, zoals in Siberië. Dat komt doordat de schors betuline bevat, een harsige kamferachtige en conserverende stof.

Deze eigenschap maakt het ook mogelijk van de schors kano’s, schoenen en dakspanen te maken. In Amerika en de Scandinavische landen is berkenschors als dakbedekking een geliefd materiaal omdat het licht is, waterafstotend en zeer duurzaam. En in Noorwegen geeft een laag bast op het dak bedekt met zo’n 30 cm grond een perfecte isolatie. De Lappen gebruiken de schors voor jassen en beenbekleding en de Zweden maken tasjes en mandjes van gevlochten repen berkenschors. Vooral de dunne schilfers zijn zeer brandbaar en in een drijfnat bos kunnen deze nog goed vlam vatten, omdat ze geen greintje water opnemen. Dat is een eigenschap die vroeger uitstekend van pas kwam als er kampvuurtjes gestookt moesten worden in de regen.

Onder de schors is ook een bijzonder materiaal te vinden, dat veel is toegepast in de volksgeneeskunde: het berkensap. Vooral in oudere bomen vind je op twee tot vijf centimeter diep dit suikerhoudende sap, dat kan worden gebruikt als algemeen versterkingsmiddel en als middel ter bevordering van de haargroei. Daarnaast worden ook de knoppen en bladeren gebruikt om er werkzame stoffen aan te ontlenen, zoals: saponinen (zeepstoffen), looistof, hars, vluchtige olie en glycosiden (suikerachtige stoffen). Deze bestanddelen vinden ook hun toepassing in de leerlooierij en in het vervaardigen van geurstoffen. Sommige berken bevatten een aromatische olie, het wintergroen, dat verwant is aan het salicylzuur uit de wilgenbast, die als geurstof wordt toegepast in de snoepindustrie.

De Ruwe Berk heeft opvallend driehoekige bladeren, die aan de rand onregelmatig zijn gezaagd en getand. Als ze jong zijn kleven ze door een harsachtige uitscheiding uit kleine klieren, die ook op de twijgjes zitten. Je voelt dat kleven aan je hand bij het aanraken van bladeren of takken, vooral in het voorjaar als de sapstromen op gang komen. Dat is ook de tijd voor de bloemen, ofwel de katjes, die zijn verdeeld in mannelijke en vrouwelijke. De mannetjes zijn langer dan de vrouwtjes en zitten aan de uiteinden van de twijgen. De vrouwelijke katjes zitten zij aan zij met de blaadjes aan de takjes en staan aanvankelijk rechtop. Pas later gaan ze net als de mannetjes hangen.

De berk maakt enorm veel kleine vruchtjes, die makkelijk worden meegevoerd met de wind, omdat ze twee vleugeltjes hebben. Daardoor lijken ze op een vlinder of een danseresje. Heeft u een berk in de achtertuin, dan zult u de vruchtjes goed kennen, want ze dringen overal door kieren en gaten het huis binnen. In dezelfde tijd zie je ook overal donkere schubjes in de vorm van een klein zwaluwtje. Ook die komen uit de katjes: het zijn de blaadjes waartussen de vruchten beschermd hebben gelegen. De tuin kan zelfs bezaaid liggen met een deken van vruchten in het najaar, alsof het goud heeft gesneeuwd. Hieruit merk je hoe overvloedig de berk met haar nakomelingen om zich heen strooit. Gevoegd bij de goede kiemkracht van het zaad maakt dit de berk tot een levenskrachtige boom.

Maar naast deze gewone manier van groeien en bloeien komt er nog iets anders bijzonders voor in de kronen van de berk. Bij sommige berken – vooral in de duinen in de Zachte Berk is het een algemeen verschijnsel – zie je opvallende vergroeiingen in de kroon. Deze kogelvormige bundels twijgjes worden heksenbezems genoemd en zijn ontstaan als reactie van de takken op het binnendringen van een schimmel.

Robinia pseudoacasia

Familie : Fabaceae
Geslacht : Robinia

Vegetatief : twijgen, olijfgroen tot roodbruin, kaal, dikwijls met 2 tot scherpe
doorns vervormde steunblaadjes, verborgen knoppen onder het bladmerk;
takken, gedraaide breukgevoelige takken; schors, ruwe netvormige, diep
gespleten tot gekloofde schors
Generatief : peulen kaal, bruin en leerachtig met een gevleugelde rand, circa
10 cm lang
Silhouet (20-25m) : vrijstaand, schermvormige, grillige kroon, die veel licht door laat;
vormt veel worteluitlopers; verwilderd aangetroffen in bossen

Van Robinia pseudoaccasia winter

winter : bladdoornen – vergroeide schutblaadjes, peulen, onzichtbare knoppen
– standplaats : parken, landelijk gebied, stadsrand, is niet goed bestand tegen (zee)wind en verkiest een beschutte plek, verdraagt goed verharding en luchtverontreiniging.
– gebruik : parkbeplanting, solitair
– standplaats : zonnig, halfschaduw
– vochtigheid : droog, normaal
– zuurtegraad : neutraal
– zoutbestendig : ja

Bijzondere kenmerken
– bloemkleur : wit
– bloeiperiode : mei – juni
– bloemen : geurende vlinderbloemen die de acaciahoning leveren
– bladkleur : lichtgroen
– wintergroen : neen
– bladeren : geveerd, varenachtig en samengesteld uit 23 blaadjes die in de herfst geel kleuren
– vruchten : roodbruine peulen met zwarte, niervormige zaden

Beschrijving
Afmeting: 15 tot 25 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: Juni en juli.
Wortels: Een groot hartwortelstelsel met veel oppervlakkige en ver kruipende wortels en met veel wortelopslag.
Stam: Een slanke, vaak kromme stam, waarvan de schors grijsbruin is en diep gegroefd. Oudere stammen vertonen brede, bochtige lijsten.
Takken: De takken zijn kaal, met scherpe stekels.
Bladeren: De oneven geveerde bladeren bestaan uit 7 tot 25 deelblaadjes, die langwerpig-eirond zijn en 2 tot 5 cm lang worden. Vlak onder hun voet, aan de bladas, zit een priemvormig, behaard, afvallend zijslipje en aan de top 1 ronde nectarklier, maar het topblaadje heeft er 2.
Bloemen: De langwerpige, hangende trossen worden 10 tot 20 cm lang. Ze zijn kort gesteeld. De geurende, witte bloemen zijn 1½ tot 2½ cm in doorsnee. Alle 10 meeldraden zijn tot een buis vergroeid. De bovenste meeldraad is vrij aan de voet. De kelk is vaak roodachtig.
Vruchten: De langwerpige, kale peulen zijn 4 tot 10 cm

Biotoop
Bodem: Zonnige tot half beschaduwde plaatsen op droge, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure tot kalkrijke grond (leemhoudend zand, leem, mergel en stenige plaatsen).
Groeiplaatsen: Bossen, struikgewas, bosranden, kalkhellingen en rotsachtige plaatsen.

Verspreiding
Wereld: Oorspronkelijk uit het oosten van de Verenigde Staten. Ingeburgerd in Europa en Australië.

Nederland: Vrij algemeen in het oosten en midden en Zuid-Limburg. Elders vrij zeldzaam.
België: Plaatselijk vrij algemeen.

Wetenswaardigheden
De geslachtsnaam Robinia komt van de 17e-eeuwse hovenier Jean Robin, die uit Amerika zaden van de boom opkweekte in Parijs. De boom wordt veel in parken en tuinen aangeplant. Robinia is in gebruik als zandbinder op hellingen en ook vaak aangeplant als laanboom. Het gele hout met donkere kern en duidelijke jaarringen is hard, dicht, taai en duurzaam. Het bevat looistof en ruikt enigszins bitter. Het hout is vochtbestendig en wordt gebruikt voor paalwerk, wielen en vloeren. De boom levert goed brandhout en veel honing. De bloemen worden gebruikt voor het maken van parfum.

Tilia cordata

Familie : Malvaceae
Geslacht : Tilia

Vegetatief : knoppen verspreid in twee rijen geplaatst, twijgen roodbruin/bruingroen kaal
of aanvankelijk iets behaard, vaak zigzag verlopend, knoppen meestal rond en scheef
boven het bladmerk geplaatst, glanzend roodachtig
Generatief : vruchten zijn bolvormige nootjes (6mm) met schutblad, meestal kaal,
zonder of met ondiepe ribben
Silhouet (30m) : vrijstaand, een hoog groeiende, dicht vertakte, bladverliezende boom met
aanvankelijk kegelvormige kroon, later een bijna ronde tot breed eironde, uitzakkende kroon

Van Tilia cordata

Deze boom is vaak aangeplant, maar soms ook in het wild te vinden. De boom groeit op vochtige, matig voedselrijke grond in loofbossen.
Afmeting: Tot 35 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: Juni en juli.
Stam: Grijs, glad, later met smalle bruine scheurtjes.
Takken: Jonge taken weinig of niet behaard, jonge takken en knoppen olijfgroen tot roodachtig, een brede uitstaande kroon.
Bladeren: Hartvormig, 3 tot 8 cm breed, gezaagd, aan de bovenkant mat donkergroen, van onderen blauwgroen, in de hoeken van de nerven roodachtig of geelachtig behaard, verder kaal, onopvallende dwarsnerve, bladsteel kaal.
Bloemen: In bundels van 4 tot 15, de bloeiwijze staat min of meer af (niet hangend), 5 kroonbladen 4 tot 8 mm, geel-wit, aangenaam geurend.
Vruchten: Nootjes rond, 5 tot 6 mm, nauwelijks geribd.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vochtige, matig voedselrijke, vaak kalkhoudende, humeuze grond.
Groeiplaatsen: Hakhout, bossen, hellingbossen en houtwallen langs beken.

Verspreiding
Wereld: Europa, behalve in de noordelijkste en de zuidelijkste delen. Ook in West-Siberië en de Kaukasus.
Nederland: Vrij zeldzaam in Zuid-Limburg, Twente, de Achterhoek en bij Woensdrecht in Noord-Brabant.
België: Vrij zeldzaam in het Maasgebied en de zuidelijke Ardennen, elders zeldzaam tot zeer zeldzaam.

Taxus baccata

Familie : Taxaceae
Geslacht : Taxus

Vegetatief : bladen, 30×3 mm, omlaaggebogen, bovenzijde opvallend
donkergroen, onderzijde dof lichtgroen/geelgroen; knoppen, groen, rondachtig
Generatief : dodelijk giftige zaden omgeven door en rood vlezig, zoet niet giftig
zaadomhulsel
Silhouet (6-15m) : vrijstaand snel breed wordend, meestal met een spitse top, meestal
als haag/afscheiding

Van Taxus baccata

Beschrijving
Afmeting: 3 tot 18 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: Maart t/m mei.
Wortels: Een diepgaand wortelstelsel.
Stam: Een piramidevormige boom, die vanaf de voet vertakt is. De schilferende schors is roodbruin.
Takken: Jonge takken zijn heldergroen, in het tweede jaar worden ze bruin.
Bladeren: De wintergroene naalden zijn 1 tot 1½ cm lang. Ze zijn glanzend donkergroen, van onderen lichter groen, lijnvormig, vlak, toegespitst en groeien schijnbaar in 2 rijen.
Bloemen: De bloemen zijn groen. Mannelijke bloemen bevatten 6 tot 14 gele meeldraden. Vrouwelijke bloemen groeien alleen of in paren.
Vruchten: Een rode, afgeknot ronde, vlezige schijnvrucht van ongeveer 1 cm. De zaden zijn zeer giftig, het vruchtvlees niet.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot beschaduwde plaatsen op vochtige, goed doorluchte, matig voedselrijke, zwak zure tot kalkhoudende, humeuze grond (leem en stenige plaatsen).
Groeiplaatsen: Loofbossen, langs bosbeken, struikgewas, hagen, rotsen, steile stenige hellingen, kerkhoven, in spleten van oude muren en binnenduinbossen.

Verspreiding
Wereld: In West-, Midden- en Zuid-Europa, in West-Azië (in de omgeving van de Zwarte Zee en de Kaspische Zee) en in Noord-Afrika.

Nederland: Zeer zeldzaam bij Boekelo, Winterswijk en op een paar plaatsen in Twente. Elders verwilderd.
België: Zeldzaam in het Maasgebied. Elders soms verwilderd.
Beschermd.
Rode lijst Wallonië. Bedreigd.

Wetenswaardigheden
Het oranjebruine hout is zeer buigzaam en werd gebruikt voor het maken van handbogen. Vroeger was het in Europa op veel plaatsen een heilige boom. De bast is erg giftig, evenals het blad.

Quercus robur – zomereik

Familie : Fagaceaea
Geslacht : Quercus

Vegetatief : twijgen, glimmend olijfgroen tot bruin, enigszins zilverachtig met
geelbruine lenticellen; knoppen, eivormig circa 8 mm, lang, lichtbruin, aan de
top meerdere bijeen, winterblad, bladeren zittend, afgeronde lobben
Generatief : eivormige vruchten, gedeeltelijk omsloten door een bekervormig
napje, eikels lang gesteeld
Silhouet (20-30m) : vrijstaand, onregelmatig opgebouwde, majestueuze kroon, met zware,
kronkelige, gedraaide takken, geen doorgaande stam

Beschrijving
Afmeting: 15 tot 30 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: April en mei.
Stam: Vrijstaand met een brede open kroon, schors diep gekloofd, lichtgrijs tot donkerbruin, onder in de kroon splitst de hoofdstam zich in enige zware takken.
Takken: Knoestig, ver uitgespreid, blauwachtig bruin, dof, kaal.
Bladeren: Eirond, vaak dofgroen, onregelmatig gelobd, de grootste breedte boven het midden, onderkant met verspreide haren, later kaal, een afgeronde of iets hartvormige voet, 2 oortjes, een zeer korte bladsteel (minder dan 1 cm).
Bloemen: Mannelijke katjes ijl, hangend, vrouwelijke bloemen met 2 tot 5 bij elkaar in de oksels, bloemdek 6-tallig, meeldraden en bloemdekslippen ongeveer even lang.
Vruchten: Napjes met eikels fijn behaard, grijsgroen, een gemeenschappelijke lange steel (2 tot 9 cm), eikels met 1 tot 5 bij elkaar, langwerpig-eivormig, jonge eikels met donkere lengtestrepen.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge tot vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, zure tot kalkhoudende grond.
Groeiplaatsen: Loofbossen, struikgewas, hagen, op de koppen van oude rivierduintjes, stuifzand en kalkarme duinen.

Verspreiding
Wereld: Bijna heel Europa, behalve in de noordelijkste en zuidelijkste delen.

Nederland: Algemeen, zeldzaam in zeekleigebieden.
België: Algemeen, zeldzaam in het kustgebied.

Wetenswaardigheden
Het hout is zeer duurzaam, ook onder water, vrij hard en een prima constructiemateriaal, zowel buiten (scheepsbouw) als binnen (meubels). De takken worden ook gebruikt als geriefhout voor hekpalen, omheiningen en bonenstaken. Takkenbossen werden gebruikt voor het stoken van bakkersovens. De nog gladde schors van jonge bomen bevat veel looistof, de schors werd vermalen tot eek of run, dat in de leerlooierij gebruikt werd. De eikels werden benut als varkensvoer. Om boerderijen op de zandgronden plantte men vroeger Zomereiken als bliksemafleider. Bij de Germanen was de boom heilig, zij hielden er hun vergaderingen onder.

Van Quercus robur winter

Quercus palustris – moeraseik

Familie : Fagaceaea
Geslacht : Quercus

Vegetatief : twijgen, glanzend olijfkleurig, met witte lenticellen; takken, dragen
kenmerkende, korte, dikwijls afgestorven zijtakjes; knoppen, eirond 3 tot 5 mm,
lang, grijsbruin, regelmatig verspreid, aan de top meerdere bijeen; winterblad,
onregelmatig tot grof getand, diep ingesneden
Generatief : eikels, eivormige vruchten, gedeeltelijk omsloten door een zeer
ondiep bekervormig napje
Silhouet (20-30m) : vrijstaand, breed, kegelvormige kroon meteen opvallend rechte stam;
schors, ondiep gevoord, bijna glad, nagenoeg horizontaal afstaande takken

Van Quercus palustris

Pterocarya fraxinifolia

Familie : Juglandaceae
Geslacht : Pterocarya

Vegetatief : takken, vormt dikke boogvormige afstaande takken; twijgen,
glanzend geelbruin, aan de top met bruinrode klieren; knoppen, roestbruine
naakte knoppen, verspreid, grote bladmerken, geladderd merg,
Generatief : gevleugelde noten in lange sierlijke vruchtkatjes (tot 45 cm),
bestaande uit kleine nootjes, met brede halfronde vleugels
Silhouet (15-20m) : vrijstaand, vaak meerstammige boom of met een krans van zware
takken op een korte, bonkige stam; kroon, majestueuze brede kroon; veel worteluitlopers indien rond de boom niet gemaaid wordt; korte stam met een diep gegroefde donkere schors bestaande uit ruwe kruisende ribbels.

Pterocarya fraxinifolia, snelgroeiende, tot 15 m
hoge, laagvertakte en breed uitspreidende boom met brede kroon, neiging
ot het vormen van meer stammen en worteluitlopers. Korte stam met
diepgegroefde donkere schors. Tot 40 cm lang geveerd frisgroen blad
roodbruin bij het uitlopen) met 11 tot 21 eironde, lancetvormige,
oegespitste, scherp gezaagde deelblaadjes. Herfstkleur, geel.
Vrouwelijke en mannelijke katjes in mei, nauwelijks opvallend. Nadien 20
ot 30 cm lange decoratieve vruchtkatjes.

Van Pterocarya fraxinifolia

Prunus avium – zoete kers

Familie : Rosaceae
Geslacht : Prunus

Vegetatief : knoppen, glanzend bruin, spits, veelschubbig ;twijgen, glanzend
roodbruin, later met zilverkleurig vlies overtrokken, oudere takken duidelijk
met kortloten en meerdere knoppen bij elkaar; schors, purperbruine
glanzende schors met horizontale strepen, bestaande uit opvallande
lenticellen, kurkporiën, schors baldert horizontaal af
Generatief : een steenvrucht met één steen, zoete kers, kriek, wilde kers,
doorsnede 1½ cm, rood tot bijna zwart gekleurd
Silhouet : vrijstaand, 15 tot 20 m hoge boom, met piramidale kroonvorm,
verscheidene zware hoofdtakken, zijtakken schijnbaar in kransen

Van Prunus avium

Beschrijving
Opmerking: Zure kers (Prunus cerasus) komt uit Zuidwest-Azië. Deze tot 6 meter hoge struik wordt gekweekt om de vruchten (Morel) en verwildert soms in bosranden en langs oevers.
Afmeting: 3 tot 20 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: April en mei.
Stam: Een rechte stam, bast roodbruin, in dunne papierachtige stroken loslatend.
Takken: Wijdvertakt, een vrij open kroon, jonge takken kaal.
Bladeren: Langwerpig tot ovaal, dun, iets rimpelig, gezaagd, van boven matgroen, van onderen iets blijvend behaard, vaak roodachtig, 6 tot 15 cm, bladstelen 3 tot soms 7 cm, met 1 of enkele klieren, vooral aan de top.
Bloemen: In bundels van 2 of 3, soms tot 6, aan de voet zonder blaadjes, tegelijk met de bladeren verschijnend, 1½ tot 3 cm, kroonbladen wit, 1 tot 1½ cm, tot 20 meeldraden, bloemsteel 3 tot 5 cm met aan de voet alleen knopschubben.
Vruchten: Kersen bolvormig, hangend aan lange stelen, vlezig, helder lichtrood tot zwartrood, zelden geelwit, 0,9 tot 1,5 cm, zoet of wrang, met 1 gladde pit.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot half beschaduwde plaatsen op vochtige, matig voedselrijke, zwak zure tot kalkrijke, humeuze grond.
Groeiplaatsen: Bossen, hellingbossen, bosranden, hagen, houtwallen, langs wegen en beekoeverwallen.

Verspreiding
Wereld: West-, Midden- en Zuidoost-Europa, oostelijk tot bij de Kaspische Zee. Ook in Noordwest-Afrika.
Nederland: Vrij algemeen in Zuid-Limburg, Oost- en Midden-Nederland en het aangrenzende rivierengebied, elders zeer zeldzaam.
België: Vrij algemeen in Brabant, het Maasgebied en de zuidelijke Ardennen

Wetenswaardigheden
Zoete kers is de stamvorm van een deel van de gekweekte kersen. Vrij dicht opeen opgegroeide bomen leveren mooi hout van goede kwaliteit, dat onder meer voor meubels en fineer wordt gebruikt. Van de kersen kan men jam, siroop en hoestmiddeltjes maken. Van fijngestampte kersen worden likeuren gedistilleerd. De kersen zijn zeer in trek bij spreeuwen. Op ongunstige omstandigheden, zoals een hoge grondwaterstand, beschadigingen, parasieten, en te zware bemesting, reageert Zoete kers door te gommen: de bast scheidt dan een kleverig, bruinig vocht uit.

Populus x canascens – grauwe abeel

Familie : Salicaceae
Geslacht : Populus

Vegetatief : jonge twijgen en knoppen grijsviltig, twijgen en knoppen in het
algemeen vlokkig behaard (viltresten), later geheel kaal, grijsbruin gekleurd, kortloten
Silhouet (20-25m) : onregelmatig opgebouwde, brede, losse kroon, stam is dikwijls
slingerend, krom en opvallend lichtgrijs, stam van jonge bomen is opvallend
lichtgrijs, met horizontale ruitvormige strepen en ruitvormige donkere verdiepingen (spijkerschrift), uitlopers afwezig

Beschrijving
Opmerking: Grauwe abeel is de kruising van Witte abeel en Ratelpopulier.
Afmeting: 20 tot 30 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: April.
Wortels: Grauwe abeel heeft veel wortelopslag.
Stam: De gladde schors is grijs of wit met donkere groeven.
Takken: De jonge takken en knoppen zijn witviltig.
Bladeren: Alle bladeren zijn gelijk van vorm. Ze zijn afgerond driehoekig tot rondachtig en grof, ondiep en onregelmatig getand. De bovenkant is donkergroen, de onderkant grijsviltig. Aan de voet zijn de bladeren afgeknot tot zwak hartvormig.
Bloemen: De katjes zijn iets langer en hariger dan die van Witte abeel. De katjesschubben zijn onregelmatig getand, diep ingesneden en gewimperd.

Biotoop
verdraagt verharding maar moet op eigen stam staan

Verspreiding
Wereld: West-, Midden- en Zuid-Europa.

Nederland: Vrij algemeen in de binnenduinen. Vaak aangeplant.
België: Vrij zeldzaam in de duinen. Vaak aangeplant.

Wetenswaardigheden
Bestand tegen zeewind. Het hout is hard en splijtvast en wordt gebruikt voor kisten en pallets. Het spinthout is wit, het kernhout donkerbruin.

Populus tremula – ratelpopulier

Familie : Salicaceae
Geslacht : Polulus

Vegetatief : twijgen aanvankelijk behaard, later kaal en glanzend donkerbruin;
knoppen iets kleverig, stevig en scherp toegespitst
Silhouet (10-20m) : kroon is ovaal tot rond en open, grijze schors met ruitvormige
verdiepingen (spijkerschrift), veel worteluitlopers

Beschrijving
Afmeting: 6 tot soms 25 meter, meestal lager.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: Maart en april.
Wortels: Met veel wortelopslag.
Stam: De kroon is ijl en wijdvertakt. De schors is grijsbruin, min of meer glad, maar bij oudere bomen donkergrijs en ruw. Bij opgaande bomen is vaak meer dan de helft van de stam zonder zijtakken.
Takken: Jonge takken zijn vrijwel kaal of ijl behaard.
Bladeren: De bladknoppen zijn spits en vrijwel kaal, de knopschubben zijn kleverig. De lange bladstelen zijn zijdelings samengedrukt. De bladeren bewegen bij elk zuchtje wind bewegend. Ze zijn vrijwel kaal, zwak hartvormig tot rondachtig, hebben een afgeknotte tot iets hartvormige voet, zijn van boven donkergroen en van onderen licht grijsgroen. De bladrand is grof getand-gekarteld. De bladeren zijn niet doorschijnend.
Bloemen: De hangende katjes zijn 5 tot 8 cm lang. De schutbladen zijn zwartbruin en diep ingesneden. De lange wimpers zijn lgrauw wollig. De bloemen hebben 2 stempels, zijn 2-delig, paarsachtig en bevatten 5 tot 17 meeldraden.
Vruchten: De vruchtkatjes worden 5 tot 12 cm lang.

Biotoop
Bodem: Zonnige plaatsen op droge tot matig vochtige, voedselarme tot voedselrijke, zwak zure tot kalkhoudende, lichte grond (zand, leem, veen en mergel).
Groeiplaatsen: Bosranden, hakhout, struikgewas, houtwallen, pionier op kapvlakten, duinen, open plekken in bossen en langs wegen en spoorwegen.

Verspreiding
Wereld: Gematigde en koude streken in Europa en Azië en Noordwest-Afrika.

Nederland: Algemeen op de zandgronden in het noordoosten, oosten, midden en zuiden en in de binnenduinen.
België: Algemeen, maar zeldzaam in het kustgebied.

Wetenswaardigheden
In sommige streken geloofde men dat het trillen van de bladeren schuldgevoelens waren, het hout voor het kruis waaraan Christus stierf zou volgens de legende van de Ratelpopulier afkomstig zijn. De bladeren trilden van schaamte omdat de boom als enige bij de dood van Christus niet zijn takken liet hangen.