Pyrus calleryana ‘Chanticleer’ – sierpeer

Gebruik : solitair

Habitat : straatbeplanting, parkbeplanting, rotonde, woon- en werkomgeving, stedelijk gebied. Verdraagt goed verharding. Uitstekend bestand tegen hitte, droogte en felle (zee)wind. Ziekteresistent.

bijzondere kenmerken :
Bloemkleur : wit
Bloeiperiode : maart – april
Bloemen : overdadige bloei
Bladkleur : groen
Wintergroen : half-wintergroen
Bladeren : glanzend, 8 cm lang. Verkleuren in de herfst van rood tot magentarood, en blijven tot zeer laat in de herfst aan de boom.
Vruchten : ruim 1 cm grote, sappige, zwarte vruchten die de hele winter blijven zitten

standplaats en vereisten
Standplaats : zonnig
Vochtigheid : droog,normaal,nat
Zuurtegraad : kalkrijk,neutraal,zuur
Zoutbestendig : matig
Winterhard : ja

onderhoud
vraagt weinig snoei

bijzonderheden
doornige takken. Kegelvormige, halfdoorlatende kroon tot 5 meter breed.

Van Pyrus calleryana 'Chanticleer'

Ulmus glabra – bergiep

De boom heeft een brede, koepelvormige kroon met takken die ombuigen en kronkelen. De laagstgeplaatste takken raken soms de grond (zie foto).

De boomschors is glad en zilverachtig grijs bij jonge bomen. Als de boom ouder wordt, verandert de schors. Deze wordt dan bruin en krijgt een netwerk van brede, grijsbruine richels.

De boom heeft stevige, roodbruine twijgen. In de jeugd zijn deze bedekt met kleine haartjes. De knoppen zijn spits en dof roodbruin en zijn bedekt met rode haartjes. De bloemknoppen zijn ronder en zitten lager.

De bladeren zijn eivormig en omgekeerd eirond. Ze zijn toegespitst en hebben een erg scheve bladvoet. De bladrand is dubbelgetand. De bladeren kunnen maximaal 18 x 9 cm groot worden, maar zijn vaak circa 14 x 7 cm groot. De bladsteel is harig en heeft een lengte van 2-5 mm. De bovenzijde van het blad is donkergroen en erg ruw. De onderzijde is bleker van kleur. Ook is de onderkant zachtbehaard.
Diagnostische kenmerken t.o.v. Ulmus minor:
Langste bladhelft aan de voet met een op de steel liggend lobje. Bladsteel 2-5 mm lang. Bladen der korte zijloten lang toegespitst, 8-16 cm lang, met 12-18 zijnerven in de langste bladhelft, van onderen kortharig en meestal ruw. Jeugdbladen vaak in het bovenste deel min of meer 3-tandig. Knopschubben rossig gewimperd. Jonge takken met korte stijve haren op kleine knobbeltjes. Korte zijloten onder een bijna rechte hoek afstaand. Vrucht aan de top niet tot aan het nootje ingesneden.

Opm. Vaker dan ‘zuivere’ exemplaren van deze soort vindt men de uit cultuur afkomstige hybride Ulmus xhollandica Mill. | Hollandse iep. De meeste in Nederland voorkomende cultivars – met name de laanbomen – behoren waarschijnlijk tot deze hybride.

Van Ulmus glabra – bergiep

Prunus x subhirtella ‘Autumnalis’ – voorjaarskers

Familie : Rosaceae
Geslacht : Crataegus

De gewone subhirtella bloeit in de lente maart/april met lichtroze bloemen maar ‘Autumnalis’ bloeit wit in november/december tot april.
Prunus subhirtella ‘Autumnalis Rosea’ bloeit roze.
In de herfst verkleurt het blad geel.

Kan goed in de border staan, heeft een licht gebladerde dat genoeg licht door laat.
Ze bestaan in half of hoogstam.

Prunus ceracifera – kerspruim

Familie : Rosaceae
Geslacht : Crataegus

De kerspruim of kroos (Prunus cerasifera), ook wel myrobalaan genoemd, is een plant uit de rozenfamilie (Rosaceae). De kerspruim komt van nature voor van de Balkan tot Midden-Azië. In Midden-Europa wordt de soort aangeplant vanwege de eetbare vruchten. Mogelijk is de gekweekte pruim (Prunus domestica) een hybride van deze boom en de sleedoorn (Prunus spinosa). Er zijn verschillende, vroegbloeiende cultivars van de kerspruim die gekweekt worden om de sierwaarde. De hoogte is circa 8 m.


De kerspruim heeft een open kroon met uitstaande takken, die glad en glanzend groen zijn. De schors is bruinachtig tot zwart.

De bladeren zijn eivormig en hebben stomp getande randen. Ze worden 4-7 cm lang. De bladstelen zijn paarsgroen en circa 1 cm lang. De bladeren zijn aan de bovenzijde glanzend groen en aan de onderzijde bleek en dof. Sommige cultivars hebben roodachtige bladeren, zoals ‘Nigra’ die in 1916 in Amerika is geselecteerd.

De bloemen zijn wit-rozig en hebben een doorsnede van circa 2 cm. Ze hebben vijf kroonblaadjes. Cultivars hebben witte of roze bloemen.

De vruchten zijn bolvormig. De kleur verandert van glimmend groen tot geel of rood. Ze zitten aan een korte steel en zijn 2 cm in doorsnede.