Tilia cordata

Familie : Malvaceae
Geslacht : Tilia

Vegetatief : knoppen verspreid in twee rijen geplaatst, twijgen roodbruin/bruingroen kaal
of aanvankelijk iets behaard, vaak zigzag verlopend, knoppen meestal rond en scheef
boven het bladmerk geplaatst, glanzend roodachtig
Generatief : vruchten zijn bolvormige nootjes (6mm) met schutblad, meestal kaal,
zonder of met ondiepe ribben
Silhouet (30m) : vrijstaand, een hoog groeiende, dicht vertakte, bladverliezende boom met
aanvankelijk kegelvormige kroon, later een bijna ronde tot breed eironde, uitzakkende kroon

Van Tilia cordata

Deze boom is vaak aangeplant, maar soms ook in het wild te vinden. De boom groeit op vochtige, matig voedselrijke grond in loofbossen.
Afmeting: Tot 35 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: Juni en juli.
Stam: Grijs, glad, later met smalle bruine scheurtjes.
Takken: Jonge taken weinig of niet behaard, jonge takken en knoppen olijfgroen tot roodachtig, een brede uitstaande kroon.
Bladeren: Hartvormig, 3 tot 8 cm breed, gezaagd, aan de bovenkant mat donkergroen, van onderen blauwgroen, in de hoeken van de nerven roodachtig of geelachtig behaard, verder kaal, onopvallende dwarsnerve, bladsteel kaal.
Bloemen: In bundels van 4 tot 15, de bloeiwijze staat min of meer af (niet hangend), 5 kroonbladen 4 tot 8 mm, geel-wit, aangenaam geurend.
Vruchten: Nootjes rond, 5 tot 6 mm, nauwelijks geribd.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vochtige, matig voedselrijke, vaak kalkhoudende, humeuze grond.
Groeiplaatsen: Hakhout, bossen, hellingbossen en houtwallen langs beken.

Verspreiding
Wereld: Europa, behalve in de noordelijkste en de zuidelijkste delen. Ook in West-Siberië en de Kaukasus.
Nederland: Vrij zeldzaam in Zuid-Limburg, Twente, de Achterhoek en bij Woensdrecht in Noord-Brabant.
België: Vrij zeldzaam in het Maasgebied en de zuidelijke Ardennen, elders zeldzaam tot zeer zeldzaam.

Taxus baccata

Familie : Taxaceae
Geslacht : Taxus

Vegetatief : bladen, 30×3 mm, omlaaggebogen, bovenzijde opvallend
donkergroen, onderzijde dof lichtgroen/geelgroen; knoppen, groen, rondachtig
Generatief : dodelijk giftige zaden omgeven door en rood vlezig, zoet niet giftig
zaadomhulsel
Silhouet (6-15m) : vrijstaand snel breed wordend, meestal met een spitse top, meestal
als haag/afscheiding

Van Taxus baccata

Beschrijving
Afmeting: 3 tot 18 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: Maart t/m mei.
Wortels: Een diepgaand wortelstelsel.
Stam: Een piramidevormige boom, die vanaf de voet vertakt is. De schilferende schors is roodbruin.
Takken: Jonge takken zijn heldergroen, in het tweede jaar worden ze bruin.
Bladeren: De wintergroene naalden zijn 1 tot 1½ cm lang. Ze zijn glanzend donkergroen, van onderen lichter groen, lijnvormig, vlak, toegespitst en groeien schijnbaar in 2 rijen.
Bloemen: De bloemen zijn groen. Mannelijke bloemen bevatten 6 tot 14 gele meeldraden. Vrouwelijke bloemen groeien alleen of in paren.
Vruchten: Een rode, afgeknot ronde, vlezige schijnvrucht van ongeveer 1 cm. De zaden zijn zeer giftig, het vruchtvlees niet.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot beschaduwde plaatsen op vochtige, goed doorluchte, matig voedselrijke, zwak zure tot kalkhoudende, humeuze grond (leem en stenige plaatsen).
Groeiplaatsen: Loofbossen, langs bosbeken, struikgewas, hagen, rotsen, steile stenige hellingen, kerkhoven, in spleten van oude muren en binnenduinbossen.

Verspreiding
Wereld: In West-, Midden- en Zuid-Europa, in West-Azië (in de omgeving van de Zwarte Zee en de Kaspische Zee) en in Noord-Afrika.

Nederland: Zeer zeldzaam bij Boekelo, Winterswijk en op een paar plaatsen in Twente. Elders verwilderd.
België: Zeldzaam in het Maasgebied. Elders soms verwilderd.
Beschermd.
Rode lijst Wallonië. Bedreigd.

Wetenswaardigheden
Het oranjebruine hout is zeer buigzaam en werd gebruikt voor het maken van handbogen. Vroeger was het in Europa op veel plaatsen een heilige boom. De bast is erg giftig, evenals het blad.

Sorbus aucuparia – wilde lijsterbes

Familie : Rosaceae
Geslacht : Sorbus

Vegetatief : schors, vrij gladde, grijze schors; twijgen eerst wit behaard, later
kaal en grijsbruin; niet kleverige knoppen met donkere paarsbruine
knopschubben, die bijna steeds grijsbehaard zijn
Generatief : vlezige appelvormige vruchten, erwtgrote rode vruchten
15 mm, aangeplant om de oranje tot rode vruchten
Silhouet (4-12m) : vaak meerstammige, variabel gevormde boom met een schuin
opgaande zijvertakking, voornamelijk toegepast in landschappelijke beplantingen

Van Sorbus aucuparia

Beschrijving
Afmeting: 3 tot 20 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: Mei en juni.
Wortels: Vanuit de horizontale hoofdwortels groeien veel dunne zijwortels loodrecht omlaag.
Stam: Schors glad en grijs.
Takken: Jonge takken dicht zacht behaard, knoppen behaard, niet kleverig.
Bladeren: Geveerd, 5 tot 17 deelblaadjes, langwerpig, aan beide zijden tot aan de voet gezaagd, iets grijsachtig door een dichte zachte beharing.
Bloemen: Rijkbloemige tuilen, wit, 0,8 tot 1 cm, 5 kroonbladen, stamper met 2 tot 4 stijlen.
Vruchten: Bessen rond, oranje tot vuurrood, 0,6 tot 1 cm.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vrij droge tot vrij natte, meestal voedselarme tot matig voedselrijke, zure tot zwak zure grond.
Groeiplaatsen: Bossen, houtwallen, hagen, heide, beekwanden, greppelwanden, oud trilveen en veenmosrietland.

Verspreiding
Wereld: Europa, behalve in een groot deel van het Middellandse-Zeegebied. Ook in de Kaukasus.
Nederland: Algemeen, zeldzaam in Zeeland en het noordelijk zeekleigebied.
België: Algemeen, vrij zeldzaam in Vlaanderen en Brabant, zeer zeldzaam in het kustgebied.

Salix caprea – waterwilg – boswilg

Van Salix caprea

Beschrijving
Afmeting: 6 tot 25 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: April en mei.
Wortels: Een vlak wortelstelsel zonder penwortel.
Stam: Een gesloten kroon. De schors is glad, maar soms met iets uitstekende lijsten. De stam van oudere bomen heeft vaak met een gegolfd oppervlak.
Takken: De grijsachtige takken zijn kaal. Ze hebben spitse knoppen.
Bladeren: De eironde bladeren hebben een iets scheve of hartvormige voet en een korte spits. Ze worden 5 tot 8 cm groot, zijn iets geplooid en scherp gezaagd. Aan de onderkant zijn ze behaard op de nerven. Er zijn 10 tot 14 paar zijnerven.
Bloemen: De tot 5 cm lange, langwerpige katjes zijn in omtrek rond en groenachtig van kleur. Ze verschijnen tegelijk met de bladeren. Ze groeien in de bladoksels aan takken van het vorige jaar, de mannelijke katjes in het midden van een tak en de vrouwelijke bovenaan. Vrouwelijke bloemen vormen losse trossen met een 3-delig schutblad. Mannelijke bloemen hebben geen bloemblad.
Vruchten: De vruchten hangen met vele bijeen in trossen. De 0,5 tot 1 cm grote nootjes worden omgeven door een groen, 3-delig, bladachtig en spiesvormig omhulsel.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot matig beschaduwde, warme plaatsen op vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, kalkhoudende, losse grond boven een zware, compacte ondergrond (o.a. leem, löss en zand).
Groeiplaatsen: Bossen, houtwallen, hakhout, heggen, struikgewas en beekoeverwallen.

Verspreiding
Wereld: Midden- en Zuidoost-Europa. Het mijdt een groot deel van het West-Europese kustgebied. Noordelijk tot het zuidelijke Oostzeegebied en westelijk tot in Oost-Nederland en Zuid-Engeland.
Nederland: Plaatselijk vrij algemeen in Limburg, Twente, de Achterhoek en het aangrenzende rivierengebied. Elders waarschijnlijk alleen aangeplant en verwilderd.
België: Algemeen, maar zeldzaam in het kustgebied, Vlaanderen en de Kempen en zeer zeldzaam in de Hoge Ardennen.

Wetenswaardigheden
Het zware hout is hard en taai. Het werd gebruikt voor het maken van tandraderen, spaken e.d., ook werd het verwerkt tot hakblokken voor slagers en houten hamers. Als hakhout diende de boom vroeger voor de produktie van brandhout. Haagbeuk is zeer geschikt voor het maken van heggen, hij is gemakkelijk te snoeien, wordt zeer dicht en behoudt ’s winters een deel van de dode bladeren. De boom werd vaak voor geriefhout tot de grond omgehakt of geknot. De twijgen gebruikte men om takkenbossen voor ovens, houtskool en bonenstaken te maken.

Salix alba – schietwilg

Familie : Salicaceae
Geslacht : Salix

Vegetatief : eindknop meestal kleiner (soms afgestorven) dan de zijknoppen,
spitse, slanke knoppen met één mutsvormige knopschub, knoppen vuilgeel
aanliggend (4mm), twijgen olijfbruin, soepel en dun; schors, donkergrijs, ruw
met kruisende ribbels (schorslijsten)
Silhouet (6-20m) : vrijstaand, een korte, scheve stam met zware opstijgende
hoofdtakken, de dunste twijgen hangen; vaak ook als knotwilg

Beschrijving
Afmeting: 6 tot 20 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: April en mei.
Stam: De kroon is vrij smal, peervormig, gesloten en van afstand vaak zilvergrijs. De stam loopt tamelijk hoog in de boom door.De schors is gegroefd, grijsachtig en laat niet los.
Takken: De takken staan onder een scherpe hoek. Jonge takken zijn bruin, geel of rood, eerst behaard, maar later worden ze kaal. Ze breken aan de voet niet gemakkelijk af.
Bladeren: De langwerpige, 5 tot 10 cm lange bladeren hebben een wigvormige voet, een toegespitste top en de grootste breedte in het midden. Ze zijn fijn gezaagd, vrij donker groen, eerst aan beide kanten dicht zijdeachtig behaard, later op de bovenkant minder dicht of voor een groot deel kaal. Op de overgang van de bladsteel naar de bladschijf zie je 2 hele kleine klieren.De steunblaadjes zijn niet volledig ontwikkeld en vallen spoedig af.
Bloemen: De slanke, ronde katjes zijn ongeveer 5 cm lang. Ze verschijnen tegelijk met de bladeren. De mannelijke bloemen zijn geel met 2 honingklieren en 2 meeldraden, vrouwelijke bloemen zijn groen met 1 honingklier. Het vruchtbeginsel is kaal, vrijwel zonder steel.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot halfbeschaduwde plaatsen op vochtige tot natte, matig voedselrijke tot voedselrijke grond.
Groeiplaatsen: Langs wegen, weilanden, sloten en andere waterkanten, in broekbossen en grienden.

Verspreiding
Wereld: In Europa, behalve in het noorden. Ook in Noordwest-Afrika, oostelijk tot in Midden-Azië. Elders ingeburgerd.

Nederland: Algemeen, maar zeldzaam in Drenthe en op de Veluwe.
België: Algemeen, maar zeldzaam in de Ardennen.

Wetenswaardigheden
Het hout is licht, zacht, niet sterk, elastisch en gemakkelijk te bewerken. Klompen van wilgenhout zijn veel duurzamer dan die van populierenhout. Wilgenhout wordt gebruikt voor het maken van (lichte) kisten. Schietwilg en Kraakwilg leveren ook ‘geriefhout’. De stam wordt op ongeveer twee meter hoogte gekapt, bovenaan ontstaan dan talrijke zijtakken. Deze knotwilgen werden vroeger vaak in rijen langs sloten geplant. Dikke takken en kleine boompjes werden gebruikt als paaltjes voor het afrasteren van weilanden, vaak groeiden deze weer uit tot nieuwe bomen. De tenen van knotwilgen werden gebruikt voor schuttingen, als bonestaak en voor brandstof. De takken van de knotwilgen moeten om de paar jaar worden afgezaagd.

Quercus rubra – Amerikaanse eik

Familie : Fagaceaea
Geslacht : Quercus

Van Quercus rubra

Vegetatief : twijgen, glanzend roodbruin, iets hoekig; knoppen, kastanjebruin,
eivormig tot spits, regelmatig verspreid, aan de top meerdere bijeen; winterblad,
onregelmatig getand, ingesneden
Generatief : eivormige vruchten, gedeeltelijk omsloten door een bekervormig
napje, napje aan de rand naar binnen gekromd, eikels kort gesteeld
Silhouet : vrijstaand, zeer brede, vaak iets afgeplatte kroon, bijna rechte,
wijduitstaande zware takken; stam, gladde, grijze bast

Beschrijving
Afmeting: 10 tot 25 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: April en mei.
Wortels: De boom heeft een uitgebreid wortelstelsel.
Stam: De kroon is breed. De schors is glad zilvergrijs, maar soms wrattig en gegroefd.
Takken: De jonge takken zijn kaal en donkerrood.
Bladeren: De gesteelde bladeren zijn langer dan 15 cm, eirond en diep gelobd (bijna tot de helft ingesneden). Verder zijn ze scherp getand. In de herfst worden ze bruinrood.
Bloemen: De bloemen zijn geelgroen.
Vruchten: De 1½ tot 2 cm grote eikels zijn pas na 2 jaar rijp. Ze zitten in een ondiep, 1,8 tot 2½ cm breed napje met dunne schubben.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge tot vrij vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure tot zure grond (zand en leem).
Groeiplaatsen: Loofbossen.

Verspreiding
Wereld: Oorspronkelijk uit oostelijk Noord-Amerika. Ingeburgerd in Europa.

Amerikaanse eik – Quercus rubra
Amerikaanse eik – Quercus rubra

Nederland: Algemeen ingeburgerd op de hogere zandgronden in het noordoosten, oosten, midden en zuiden. Vrij zeldzaam in de binnenduinen.
België: Plaatselijk ingeburgerd. Het meest in de Kempen.

Wetenswaardigheden
De soort is in Nederland in gebruik sinds 1825 en ook in bossen op grote schaal aangeplant. Een nadeel van de soort is dat deze boom een brede en dichte kroon vormt en daardoor andere boomsoorten verdringt en geen ondergroei toelaat. Het hout is minder duurzaam en heeft een grovere structuur dan dat van de zomereik. Het harde en taaie kernhout heeft een roodbruine kleur. Het hout wordt gebruikt voor vloeren en meubels. In de Verenigde Staten gebruikte men vroeger de aan looistof rijke bast voor het looien van leer.

Quercus robur – zomereik

Familie : Fagaceaea
Geslacht : Quercus

Vegetatief : twijgen, glimmend olijfgroen tot bruin, enigszins zilverachtig met
geelbruine lenticellen; knoppen, eivormig circa 8 mm, lang, lichtbruin, aan de
top meerdere bijeen, winterblad, bladeren zittend, afgeronde lobben
Generatief : eivormige vruchten, gedeeltelijk omsloten door een bekervormig
napje, eikels lang gesteeld
Silhouet (20-30m) : vrijstaand, onregelmatig opgebouwde, majestueuze kroon, met zware,
kronkelige, gedraaide takken, geen doorgaande stam

Beschrijving
Afmeting: 15 tot 30 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: April en mei.
Stam: Vrijstaand met een brede open kroon, schors diep gekloofd, lichtgrijs tot donkerbruin, onder in de kroon splitst de hoofdstam zich in enige zware takken.
Takken: Knoestig, ver uitgespreid, blauwachtig bruin, dof, kaal.
Bladeren: Eirond, vaak dofgroen, onregelmatig gelobd, de grootste breedte boven het midden, onderkant met verspreide haren, later kaal, een afgeronde of iets hartvormige voet, 2 oortjes, een zeer korte bladsteel (minder dan 1 cm).
Bloemen: Mannelijke katjes ijl, hangend, vrouwelijke bloemen met 2 tot 5 bij elkaar in de oksels, bloemdek 6-tallig, meeldraden en bloemdekslippen ongeveer even lang.
Vruchten: Napjes met eikels fijn behaard, grijsgroen, een gemeenschappelijke lange steel (2 tot 9 cm), eikels met 1 tot 5 bij elkaar, langwerpig-eivormig, jonge eikels met donkere lengtestrepen.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge tot vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, zure tot kalkhoudende grond.
Groeiplaatsen: Loofbossen, struikgewas, hagen, op de koppen van oude rivierduintjes, stuifzand en kalkarme duinen.

Verspreiding
Wereld: Bijna heel Europa, behalve in de noordelijkste en zuidelijkste delen.

Nederland: Algemeen, zeldzaam in zeekleigebieden.
België: Algemeen, zeldzaam in het kustgebied.

Wetenswaardigheden
Het hout is zeer duurzaam, ook onder water, vrij hard en een prima constructiemateriaal, zowel buiten (scheepsbouw) als binnen (meubels). De takken worden ook gebruikt als geriefhout voor hekpalen, omheiningen en bonenstaken. Takkenbossen werden gebruikt voor het stoken van bakkersovens. De nog gladde schors van jonge bomen bevat veel looistof, de schors werd vermalen tot eek of run, dat in de leerlooierij gebruikt werd. De eikels werden benut als varkensvoer. Om boerderijen op de zandgronden plantte men vroeger Zomereiken als bliksemafleider. Bij de Germanen was de boom heilig, zij hielden er hun vergaderingen onder.

Van Quercus robur winter

Quercus petraea – wintereik

Familie : Fagaceaea
Geslacht : Quercus

Vegetatief : twijgen, olijfbruin, grijs met kleine gele lenticellen; knoppen,
eivormig tot spits, regelmatig verspreid, aan de top meerdere bijeen, winterblad,
bladeren lang gesteeld, blad asymmetrischer dan Q.robur, afgeronde lobben
Generatief : eivormige vruchten, gedeeltelijk omsloten door een bekervormig
napje, eikels kort gesteeld tot zittend
Silhouet (20-30m) : vrijstaand, piramidale tot koepelvormige kroon en een doorgaande
stam, in tegenstelling tot Q.robur, met een regelmatige schuin opgaande vertakking

Beschrijving
Afmeting: 15 tot 35 meter.
Levensduur: Overblijvend.
Bloeimaanden: April en mei.
Stam: Kroon vrij smal en dicht, schors grijs en gekloofd, de stam loopt door tot in de top van de kroon.
Takken: Donker grijsgroen, kaal.
Bladeren: Eirond, van onderen behaard op de nerven met name op de hoofdnerf, de grootste breedte ongeveer in het midden, bladinsnijdingen tamelijk ondiep en afgerond, glanzend donkergroen, aan de voet wigvormig versmald, bladsteel 1 tot 3 cm.
Bloemen: Mannelijke katjes iets langer dan die van Zomereik, meeldraden korter dan de bloemdekslippen, vrouwelijke bloemen alleen of in kleine vrijwel ongesteelde kluwens in de bladoksels, tegelijk met de bladeren.
Vruchten: Eikels eivormig, met 3 tot 7 bij elkaar in behaarde vrijwel zittende of hoogstens zeer kort gesteelde (maximaal 1 cm) napjes, verse eikels zonder overlangse strepen.

Biotoop
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge tot vrij vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure grond.
Groeiplaatsen: Loofbossen (vooral in heuvelgebieden), in de binnenduinen en in heggen.

Verspreiding
Wereld: West-, Midden- en Zuidoost-Europa en het Zwarte-Zeegebied.

Nederland: Zeldzaam in het oosten en midden, in Zuid-Limburg en in de binnenduinen, elders zeer zeldzaam.
België: Algemeen, zeldzaam in de Kempen en Vlaanderen. Niet in het kustgebied. Rode lijst Vlaanderen. Achteruitgaand.

Wetenswaardigheden
Het hout is even waardevol als dat van de Zomereik. Eikenhout werd vroeger gebruikt bij het smelten van ijzererts. Het zorgde voor een gelijkmatig brandend vuur voor de smeltovens. Eikenschors bevat veel looizuur, een stof die gebruikt werd voor het looien van leer uit huiden.

Quercus palustris – moeraseik

Familie : Fagaceaea
Geslacht : Quercus

Vegetatief : twijgen, glanzend olijfkleurig, met witte lenticellen; takken, dragen
kenmerkende, korte, dikwijls afgestorven zijtakjes; knoppen, eirond 3 tot 5 mm,
lang, grijsbruin, regelmatig verspreid, aan de top meerdere bijeen; winterblad,
onregelmatig tot grof getand, diep ingesneden
Generatief : eikels, eivormige vruchten, gedeeltelijk omsloten door een zeer
ondiep bekervormig napje
Silhouet (20-30m) : vrijstaand, breed, kegelvormige kroon meteen opvallend rechte stam;
schors, ondiep gevoord, bijna glad, nagenoeg horizontaal afstaande takken

Van Quercus palustris